23374 |
verpachte banken |
verpacht (volt.deelw.):
verpejchtj (L288a Ospel)
|
De kerkbanken waarvan de plaatsen aan parochianen verpacht werden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
27113 |
verpachten van turfvelden |
peeldeeltje(s) verpachten:
piǝldē̜lkǝ vǝrpɛxtǝ (L288a Ospel),
piǝldęlkǝs vǝrpē̜jtǝ (L288a Ospel),
percelen verpachten:
pɛrsīǝlǝ vǝrpɛxtǝ (L288a Ospel)
|
Het verpachten van turfvelden is per plaats vaak weer aan aparte regels gebonden. In L 265 gebeurt dit door de burgemeester en wethouder één keer in de zeven jaar. Een turfveld, verpacht voor het steken voor eigen gerief, beslaat ongeveer een are. [II, 116]
II-4
|
20850 |
verpieteren |
verzauweren:
Det aete és hieël verzujjertj: het eten is verpieterd
verzujjere (L288a Ospel)
|
smakeloos worden van eten door te lang warm houden
III-2-3
|
23249 |
verplichte feestdag |
verplichte feestdag:
verplichdje fieëstdaag (L288a Ospel)
|
Een geboden, verplichte feestdag [festerandach]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24997 |
verpulveren |
murvelen:
murvelen (L288a Ospel)
|
tot fijn gruis of zeer fijne koreltjes gemaakte vaste stof [peder, pulver, poeder, stof] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20576 |
verschaald |
kapot:
kuppot (L288a Ospel)
|
verschaald; Hoe noemt U: Door lang staan geur en kracht verloren hebbend, gezegd van bier (verschaald) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25090 |
verschieten |
verschieten:
verschoten (L288a Ospel)
|
anders worden van kleur door het (zon)licht, gezegd van bijv. kledingstukken [verschieten, afgaan] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23916 |
verschijning |
verschijning:
verschiening (L288a Ospel)
|
Een verschijning hebben/krijgen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34233 |
verse koe |
verse koe:
vørsǝ kǫw (L288a Ospel)
|
Koe die pas gekalfd heeft en aan een nieuwe melkperiode begint. [N 3A, 60]
I-11
|
22434 |
versieren (met bloemen) |
sieren:
sere (L288a Ospel)
|
Het versieren van de straten op de dag(en) vóór de processie [tsere]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|