20574 |
vieruursboterham |
drinkenstijd:
drînkestiêt (L288a Ospel)
|
koffiemaaltijd om drie uur s¯middags
III-2-3
|
23762 |
vigilie |
vigilie (<lat.):
vigilie (L288a Ospel)
|
De avond vóór een kerkelijke feestdag [vigilie, heiligavond]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
25354 |
vijl |
vijl:
vīl (L288a Ospel, ...
L288a Ospel)
|
In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen, inz. metalen. Naar de grofte van de vijlkap, het aantal groeven over een bepaalde lengte van het blad, worden vijlen onder meer met de volgende benamingen aangeduid: grove vijlen, bastaardvijlen, halfzoetvijlen, zoetvijlen en fijne zoetvijlen. Naar de vorm worden de volgende vijlen onderscheiden: platte vijlen, driekante vijlen, halfronde vijlen, ronde vijlen of rattenstaarten en mesvijlen. Zie ook deze lemmata. Volgens de respondent uit L 329 was het assortiment vijlen van de koperslager te vergelijken met dat van smeden en bankwerkers. Zo noemde hij zoetvijlen, half-bastaardvijlen, bastaardvijlen, raspen en ronde, halfronde, vierkante, driekantige en platte vijlen. Zie ook deze lemmata. [N 33, 84; N 64, 53a; N 66, 21a; monogr.] || In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.]
II-11, II-12
|
31371 |
vijlen |
vijlen:
vīlǝ (L288a Ospel)
|
Een stuk hout bewerken met de houtvijl. [N 53, 159; A 38, 61; monogr.]
II-12
|
24961 |
vijver |
kuil:
koel (L288a Ospel)
|
klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17768 |
vinger |
vinger:
vinger (L288a Ospel),
viŋər (L288a Ospel)
|
vinger [DC 01 (1931)], [RND]
III-1-1
|
24748 |
vingerhoedskruid |
koemuilen:
kowmoêle (L288a Ospel),
vingertuiten:
vîngertoête (L288a Ospel)
|
vingerhoedskruid
III-4-3
|
17769 |
vingerlid |
vingerschenkje:
vingerschinkske (L288a Ospel)
|
(vinger)kootje [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
bokvink:
bókvînk (L288a Ospel),
vink:
veenk (L288a Ospel),
vînk (L288a Ospel)
|
Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] || vink
III-4-1
|
19745 |
viooltje |
viool:
fiejoeël (L288a Ospel)
|
I-7
|