id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20517 | bokking | bokkem: Verklw. bökkemske bökkem (Ospel) | bokking III-2-3 |
24705 | bolderik | steekneusje: oronaria tomentosa; sierplant met viltige bladeren staeknaeske (Ospel) | prikneusje III-4-3 |
21009 | bolster van een noot | harde schaal: harde schaal (Ospel) | De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)] III-2-3 |
32326 | bom, spon | spon: spon (Ospel) | De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.] II-12 |
28746 | bombazijn | bombazijn: bǫmǝzin (Ospel) | Sterk weefsel, thans van katoen, of met linnen ketting en katoenen inslag, aan de achterzijde geruwd, veel gebruikt voor voering, werkmansondergoed enz., vaak verward met pilo (Van Dale, pag. 402). [N 62, 93b; N 62, 89c; MW; monogr.] II-7 |
25114 | bomijs | bol ijs: bool ies (Ospel), bolle toeter: bole-tuter (Ospel) | ijs waar het water onderuit is gelopen [holijs, bomijs, papieren zolder] [N 81 (1980)] || ijs waaronder het water is weggelopen [DC 32 (1960)] III-4-4 |
20661 | bonenkruid | bonenkruid: boeënekroêt (Ospel), bonenkruidje: boeënekruutje (Ospel) | bonenkruid || toekruid gebruikt bij het eten van tuinbonen, bonenkruid I-7, III-2-3 |
26940 | bonk | bonk: boŋk (Ospel), bonken: bonken (mv.) (Ospel) | Blok veen tussen de greppels. [II, add.] || Strook tussen twee evenwijdige dwarsgreppels. [II, 43] II-4 |
26707 | bonk- of grauwveen | bolle: bōlǝ (Ospel), bǭlǝ (Ospel), bolle turf: bōlǝn tørǝf (Ospel), mosturf: mōstø̜rǝf (Ospel) | De bovenste laag in het veen. Deze bonklaag behoort tot het voedselarme veen en bestaat voor het overgrote deel uit weinig of niet vergaan sphagnum of veenmos. Turf uit deze laag dient vooral als aanmaakturf. [I, 2e; N 27, 19a] II-4 |
26803 | bonken | bonken: bøŋk (Ospel) | Grote stukken veen die de steker voor eigen gebruik nog onder uit de veenkuil haalt, als deze al vol water is gelopen. [I, 64g] II-4 |