e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288a plaats=Ospel

Overzicht

Gevonden: 3815
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bonken steken grote bonken uitsmakken: gruǝtǝ bøŋk ūtsmakǝ (Ospel) Grote stukken heide of veen ineens steken. [I, 64g] II-4
bonkschop bolle spa: bōlǝ spāj (Ospel) Schop om plaggen af te steken of om de bovenlaag van het veen te steken. [I, 29c; I, 34; I, 35] II-4
bonkturf of bonkveen bonksel: bōŋksǝl (Ospel) De 10 tot 20 cm dikke bovenste laag van het grauwveen. Ze bestaat uit de wortels van planten die aan de oppervlakte groeien. [II, 16] II-4
bont en blauw slaan bont en blauw slaan: bunt ɛɛn blāuw gəslāgə (Ospel) bont en blauw geslagen [RND] III-1-2
bonte kraai bonte kraai: bontje krej (Ospel), grijze kraai: gries krej (Ospel) Hoe heet de bonte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai, bonte — III-4-1
bonte specht, specht specht: alleen in kandidaatsscriptie  speicht (Ospel) specht (alg.) III-4-1
bonzen bonken: boken (Ospel) hevig kloppen bijv. met de vuist op een deur [grollen, bonzen, dokkeren] [N 91 (1982)] III-4-4
bood giftig: giftig (Ospel) nijdig, kwaad III-1-4
boodschappenmand boodschappenmand: buǝtsxapǝmaŋ (Ospel) Hengselmand waarmee de boodschappen worden gedaan. [N 20, 50; N 40, 111; N 40, 113; N 40, add.; monogr.] II-12
boog boog: bo.ch (Ospel), ene boohch (Ospel), Sub boeëg.  boôg (Ospel) boog [GTRP (1980-1995)], [RND] || Boog. III-3-2