e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288a plaats=Ospel

Overzicht

Gevonden: 3815
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boom (alg.) boom: boûm (Ospel), boͅu̯m (Ospel) boom [RND] III-4-3
boomgaard bongerd: bôngert (Ospel) boomgaard I-7
boomklever blauwspecht: blauwspecht (Ospel) boomklever III-4-1
boomkruin kruin: ± WLD  kruun (Ospel) De bladdragende takmassa (kroon, kapruin, kruin). [N 82 (1981)] III-4-3
boomkruiper boomlopertje: boumluiperke (Ospel), alleen in kandidaatsscriptie  baumluiperke (Ospel) boomkruiper III-4-1
boomleeuwerik heiliewerk: hejlieëwêrrek (Ospel), liewerk: lieuwerk (Ospel) boomleeuwerik || Hoe heet de boomleeuwerik? [DC 06 (1938)] III-4-1
boomstronk boks: bòks (Ospel), boomboks: de dikke zijde  boumbóks (Ospel), poest: ook: wortelstronk  poêst (Ospel), strobbel: stróbbel (Ospel) boomstronk || boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)] || stronk || uiteinde ve boomstam III-4-3
boomwagen marjan: mǝrjan (Ospel) Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.] I-13
boon, algemeen bonen: bunǝ (Ospel), boon: boeën (Ospel) boon || Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5, I-7
boordmes opsnijmesje: ǫpsnejmɛskǝ (Ospel) Klompenmakersmes met ongeveer de vorm van een scheermes, dat wordt gebruikt om de scherpe kant aan de binnenrand van de klompopening af te snijden. Het wordt vaak gemaakt uit een oud, opvouwbaar scheermes. Zie ook afb. 250. [N 97, 125; A 29a, 15a-c; monogr.] II-12