26956 |
zwarte turf sorteren |
zwarte sorteren:
zwartǝ sortērǝ (L288a Ospel)
|
Na het graven wordt de zwarte turf onderverdeeld in soorten. [II, 52a]
II-4
|
26777 |
zwarte turf steken |
kluiten steken:
klȳǝt štē̜kǝ (L288a Ospel)
|
[I, add.]
II-4
|
24291 |
zwartkop |
vennenfeep:
vènnefeep (L288a Ospel)
|
zwartkop
III-4-1
|
19541 |
zwavelstok |
zwegelstekje:
zwegelstekske (L288a Ospel)
|
zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24930 |
zwavelx |
zwavel:
zwavel (L288a Ospel)
|
zwavel [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
18105 |
zweer |
zweer:
zwair (L288a Ospel)
|
Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18056 |
zweet |
zweet:
zweit (L288a Ospel)
|
zweet [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
z(w)ume (L288a Ospel),
zwumme (L288a Ospel),
zwömən (L288a Ospel)
|
zwemmen [GTRP (1980-1995)], [RND] || Zwemmen. [DC 38 (1964)]
III-3-2
|
28506 |
zwerm |
zwerm:
zwɛrǝm (L288a Ospel)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
24292 |
zwerm vogels |
klocht:
troep vogels
klócht (L288a Ospel)
|
zwerm, vlucht
III-4-1
|