e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288a plaats=Ospel

Overzicht

Gevonden: 3815
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
deken deken: daeke (Ospel), deke (Ospel), diəkə (Ospel) deken || Een deken, een geestelijke die belast is met het toezicht over enige parochies [däken]. [N 96D (1989)] || Rechthoekig vaak wollen kleed boven het laken op het bed dat dient als beschutting tegen de kou (sargie, deken) [N 79 (1979)] III-2-1, III-3-3
dekenaat dekenaat (<fr.): dekenaat (Ospel) Een dekenaat. [N 96D (1989)] III-3-3
dekken dekken: gedekt (Ospel) Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)] III-4-2
deklatten daklatten: dāklatǝ (Ospel) De latten op het dak waaraan de stro- of rietbedekking wordt vastgemaakt. [N F, 32b; N 4A, 14a] II-9
deksel dek: deͅk (Ospel), deksel: deͅksəl (Ospel) deksel || deksel van doos, pot III-2-1
deksel van de karnton dek: dęk (Ospel) Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.] I-11
den den: den (Ospel, ... ), grove den: ± WLD  groeef den (Ospel) De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)] || denneboom III-4-3
denken denken: deenke (Ospel), dînke (Ospel) denken || denken: Je moet er nog maar eens over - [DC 35 (1963)] III-1-4
dennenappel appel: appel (Ospel), dennenknop: denneknop (Ospel) De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)] || denneappel III-4-3
dennennaalden spangen: mv.  spânge (Ospel) dennenalden III-4-3