e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288a plaats=Ospel

Overzicht

Gevonden: 3815
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dennentakje met een harsknopje klis: kles (Ospel) Een dennetakje met een bolvormig knopje terpentijn aan het einde (oliekop, olieknop, olielampje, luchtlampje). [N 82 (1981)] III-4-3
dennenwortel boks: ± WLD  boks (Ospel), pielwortel: pielwortel (Ospel), poest: puisten (Ospel) De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)] || penvormige wortel van een denneboom [N 27 (1965)] III-4-3
desem hevel: hevul (Ospel) desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)] III-2-3
deugniet deugeniet: duuëgeneet (Ospel), duivelskind: duûvelskîntj (Ospel), hozenbengel: hoozebîngel (Ospel), plevuuter: plevuuter (Ospel), saro: saaroo (Ospel), stuk vreten: stök vrieëte (Ospel) deugniet || ondeugend kind || rakker, deugniet III-1-4
deur deur: dø̄.r (Ospel), dø̄r (Ospel) [rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.] II-9
deurknop, deurklink deurklink: deurknöp (Ospel) Knop of handgreep waarmee men een deur opent of sluit (klink, kruk, knop) [N 79 (1979)] III-2-1
deurkruk, deurklink deurknop: dø̄rknop (Ospel), klink: kle.ŋk (Ospel) Handvat met ijzeren pin dat door de deurstijl in het slot wordt gestoken en dient om de dagschoot van het slot terug te kunnen trekken. Zie ook het lemma 'Dagschoot'. In Q 95 werd het woord 'klink' zowel gebruikt voor de ring of kruk aan de buitenkant van een deur waarmee men het sluitijzer kon oplichten, als voor het sluitijzer aan de binnenkant van de deur. [N 54, 100; N 79, 8; monogr.; Vld.] II-9
diarree aan de/het schijt: ān dǝ sxīt (Ospel), schijt: schiet (Ospel) Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] || Diarree, buikloop (dunne, pruts). [N 84 (1981)] I-11, III-1-2
diarree hebben aan de schijt (zijn): ānǝ sxiǝt (Ospel), ānǝ sxiǝt zēn (Ospel) Te dunne ontlasting hebben, buikloop. [N 76, 51b; N 76, 51a] I-12
dienblad dienblad: dēnblāt (Ospel) dienblad [DC 27 (1955)] III-2-1