e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288a plaats=Ospel

Overzicht

Gevonden: 3815
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
domme vrouw dreet: dreêt (Ospel), nozeltje: neuzelke (Ospel) domme vrouw || een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)] III-1-4
donderbeestje donderbeestje: dônderbieësje (Ospel), donderwormpje: dŏnderwurmkes (Ospel), knozeltje: knuûzelke (Ospel) donderbeestje || donderbeestje: Kent u in uw dialect een woord om de zeer kleine zwarte beestjes aan te duiden die mij naderend onweer ploseling op de mens komen zitten? [N100 (1997)] || onweersbeestje III-4-2
donderen donderen: dōnderen (Ospel) donderen [hommelen] [N 22 (1963)] III-4-4
donderslag zware slag: unne zwóere slaag (Ospel) hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)] III-4-4
donderwolk donderkop: donderkōp (Ospel) zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)] III-4-4
donderx donder: de donder (Ospel), dônder (Ospel) donder [N 22 (1963)] || donder, onweer III-4-4
donker worden, duisteren grauw worden: (ww.). Osp.  graw waere (Ospel) avondschemering, valavond III-4-4
donker, duisterx duister: duuster (Ospel) donker worden [duisteren] [N 91 (1982)] III-4-4
dons, nestveren duivelshaar: duvelshaor (Ospel), wollige haartjes op jong vogeltje  duûvelshaor (Ospel) dons || het haar van jonge vogels die nog geen veren hebben (stapveren, duivelshaar, paddehaar) [N 83 (1981)] III-4-1
dood dood: doodsgebruiken beschreven op blz. A3, 004 en 005  doeët (Ospel) dood III-2-2