id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
26222 | hals van de as | baan: baan (Ospel) | Het gedeelte van de molenas dat op het metalen of hardstenen lager rust of draait. In geval van een houten as werd dit gedeelte vaak versterkt met smalle stroken ijzer, die in de lengterichting van de as werden aangebracht en waaromheen weer metalen banden werden bevestigd om het geheel bijeen te houden. Zie ook afb. 45 en de toelichting bij het lemma ɛlemmersɛ.' [N O, 10i; A 42A, 6] II-3 |
26234 | halssteen | baansteen: bānstęjn (Ospel) | Het lager van steen of pokhout waarop de hals van de molenas draait. Zie ook afb. 17. [N O, 28a; A 42A, 4] II-3 |
33927 | halster | halfter: hɛlftǝr (Ospel) | Tuig aan de kop van een os of een stier. [N 3A, 14b; monogr.] I-11 |
25225 | halve maan, eerste kwartier | eerste kwartier: ierste keteer (Ospel), manenschijn: maone schien (Ospel), wassende maan: wassendje maon (Ospel) | schijngestalte van de maan: eerste kwartier, halve maan [wassende maan, wassenaar] [N 81 (1980)] III-4-4 |
26999 | halve roe | grote roe: gruǝtǝ rōj (Ospel), halfroe: halfrōj (Ospel) | [H, 63f] II-4 |
29826 | halve steen | klezoortje: klɛts˱yrkǝ (Ospel) | Een in de breedterichting doormidden geslagen metselsteen of een baksteen van dit formaat die machinaal is vervaardigd. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛdrieklezoorɛ.' [N 31, 19a; monogr.] II-8 |
23759 | halve zondag | halve zondag: halve zondjig (Ospel) | Een "halve zondag", een feestdag zonder mis, bijvoorbeeld Koninginnedag (planken zondag). [N 96C (1989)] III-3-3 |
20820 | ham, hesp | hesp: he(e)sp (Ospel), Di-j hésp hingtj nog te ruîke inne schouw hésp (Ospel), hespenschink: hespeschînk (Ospel), hespensvlees: heespesvleîs (Ospel) | ham III-2-3 |
17659 | hand | hand: hanjd (Ospel) | hand [DC 01 (1931)] III-1-1 |
18903 | handeling | gang: eige geng gaon (Ospel) | een op zichzelf staande, niet werktuigelijke verrichting, een handeling [gangen, gang, daad] [N 85 (1981)] III-1-4 |