18012 |
hijgen |
zuchten:
zuchten (L288a Ospel)
|
Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18029 |
hik |
hik:
nik (L288a Ospel)
|
hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22777 |
hinkelblokje |
stuk:
platte steen, het onderste stuk van een glas of kopje
steik (L288a Ospel)
|
hinkelblokje [VC 10]
III-3-2
|
22774 |
hinkelen |
botsespring doen:
botsesprink (L288a Ospel)
|
hinkelspel [VC 10]
III-3-2
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hø̄jǝ (L288a Ospel)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
34099 |
hoef van de koe |
teen:
tīnǝ (L288a Ospel)
|
De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b]
I-11
|
31609 |
hoefmes |
renet:
rǝnɛt (L288a Ospel
[(kromgebogen mes voor het verwijderen van overtollige hoorn alvorens een paard een nieuw hoefijzer onder te leggen)]
)
|
Het mesachtige werktuig waarmee de paardenhoef wordt bijgesneden en gereinigd alvorens het nieuwe hoefijzer wordt geplaatst. Zie ook afb. 228. Invullers uit L 165 en L 213 gebruikten een tang om hoorn van de hoef af te knippen. [JG 1a; JG 1b; N 33, 363-365; monogr.; N 33, 181]
II-11
|
31592 |
hoefstal, noodstal |
hoefstal:
hufstal (L288a Ospel),
noodstal:
nūtstal (L288a Ospel)
|
Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
II-11
|
17763 |
hoektand |
hoektand:
hooktanjd (L288a Ospel)
|
hoektand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|