e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hijgen zuchten: zuchten (Ospel) Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)] III-1-2
hik hik: nik (Ospel) hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)] III-1-2
hinkelblokje stuk: platte steen, het onderste stuk van een glas of kopje  steik (Ospel) hinkelblokje [VC 10] III-3-2
hinkelen botsespring doen: botsesprink (Ospel) hinkelspel [VC 10] III-3-2
hoed (alg.) hoed: ut (Ospel) hoed [RND] III-1-3
hoeden van koeien hoeden: hø̄jǝ (Ospel) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoef van de koe teen: tīnǝ (Ospel) De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b] I-11
hoefmes renet: rǝnɛt (Ospel  [(kromgebogen mes voor het verwijderen van overtollige hoorn alvorens een paard een nieuw hoefijzer onder te leggen)]  ) Het mesachtige werktuig waarmee de paardenhoef wordt bijgesneden en gereinigd alvorens het nieuwe hoefijzer wordt geplaatst. Zie ook afb. 228. Invullers uit L 165 en L 213 gebruikten een tang om hoorn van de hoef af te knippen. [JG 1a; JG 1b; N 33, 363-365; monogr.; N 33, 181] II-11
hoefstal, noodstal hoefstal: hufstal (Ospel), noodstal: nūtstal (Ospel) Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] II-11
hoektand hoektand: hooktanjd (Ospel) hoektand [DC 01 (1931)] III-1-1