e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoopje turf schrank: sxraŋk (Ospel), tijltje: tilkǝ (Ospel) De grootte van een kleine hoop turf is van plaats tot plaats veranderlijk. In het algemeen kan men zeggen, dat het in dit lemma gaat om een hoop van ongeveer dertig tot vijftig turven. [I, 76; A 44, 21g; monogr.] II-4
hoorn toethoorn: toethoren (Ospel) Het blaasinstrument zonder ventielen, met een zachte toon [hoorn, waldhoorn]. [N 90 (1982)] III-3-2
hoorn van de koe hoorn: hø̄r (Ospel) [N 3A, 106a; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 27, 25; S 15; Wi 14; monogr.] I-11
hop hophak: zangvogel  hoephak (Ospel), poeperd: vogel  poepert (Ospel) hop III-4-1
horrelvoet paardspoot: pairdspout (Ospel) Misvormde voet (homperd, horjevoet, horrelvoet, homperpoot, strompelvoet, paardvoet). [N 84 (1981)] III-1-2
hotsen lobberen: lobberen (Ospel) zachtjes schokken in of op een voertuig op een hobbelige weg (botteren, bottelen) [N 90 (1982)] III-3-1
houder van slachtvee vetweider: vɛtwɛi̯jǝr (Ospel) [N 3A, 77d] I-11
houtduif bosduif: bosdoef (Ospel), dikke duif: dikke doef (Ospel), houtduif: houtdoef (Ospel) bosduif || houtduif III-4-1
houten eg houten [eg]: hǫu̯tǝ [eg] (Ospel), houteren [eg]: hǫu̯tǝrǝ [eg] (Ospel) De oude drie- of vierhoekige eg met houten hoofd- en dwarsbalkjes, waarin houten, later ook ijzeren tanden zaten; zie afb. 51, 52, 53 en 54. Waar men een houten eg gebruikte als onkruideg en/of als zaadeg, is aangegeven in de desbetreffende lemmata. Hieronder is de vorm die de houten eg ter plaatse kon hebben, voorgesteld door de tekens ‚àÜ en vierkant. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a; JG 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N J, 10; A 13, 16b; div.; monogr.] I-2
houten gaffel, schudgaffel schudgaffel: sxøt˲gafǝl (Ospel), sxø̜t˲gafǝl (Ospel) Houten gaffel met twee lange en enigszins gebogen tanden en een korte steel, doorgaans uit een gevorkte tak gesneden; gebruikt om het hooi te spreiden en te keren, maar ook voor andere doeleinden zoals het opschudden van de graanhalmen bij het dorsen met de vlegel, of het strooien van strooisel en voeder voor de dieren in de stal. Zie afbeelding 10, a. Hoewel in het algemeen de term riek een stuk gereedschap aanduidt met méér dan twee tanden, heeft het woord oorspronkelijk en nog in sommige dialecten ook wel de betekenis van een tweetandige vork, met name dan de vork waarmee het hooi wordt opgestoken (zie het lemma ''oogstgaffel''); de opgaven in dit lemma zijn alle dubbelopgaven, naast gaffel of vork. Buiten Haspengouw en het gebied rond Lommel duidt de combinatie van een lange klinker en de letter f in de varianten van het type gaffel wel op een contaminatie van gaffel en gavel; ze staan telkens aan het slot van de varianten onder het type gaffel bijeen. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 30; A 28, 6; L 16, 18c; L B2, 243; Lu 6, 6; Av 1, III, 5e; monogr.] I-3