e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ijspegel ijskegel: ieskegels (mv.) (Ospel) ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)] III-4-4
ijsschots ijsschol: (meervoud: iêsscholle; verkleinwoord: iêsschölke).  iêsschol (Ospel) ijsschots, ijsschol III-4-4
ijver ijver: iêver (Ospel), qui-vive (fr.): kevie (Ospel) ijver || ijver, werklust III-1-4
ijverig naarstig: nieërstig (Ospel), naasterig: neesterig (Ospel) ijverig || vlijtig III-1-4
ijzel, bevroren neerslag ijzel: iesel (Ospel), iêsel (Ospel) ijzel || ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)] III-4-4
ijzelen ijzelen: ieselen (Ospel), iêsele (Ospel) ijzelen [N 22 (1963)] || ijzelen, bevriezen van neerslag III-4-4
ijzerbalk van de hollandse molen ijzerbalk: īzǝrbalǝk (Ospel) De horizontale balk waarin bij de Hollandse molen het boveneinde van de koning draait. Zie ook het lemma ɛijzerbalkɛ.' [N O, 51g; N O, 29d; A 42A, 17] II-3
ijzeren bek van de oplegger bek: bɛk (Ospel) Een wat naar onderen breder uitlopend ijzeren stuk dat met klinknagels aan het hout van de oplegger vastzit via twee ijzeren uitsteeksels. [II, 40c] II-4
ijzeren eg ijzeren [eg]: īzdǝrǝ [eg] (Ospel), īzǝrǝ [eg] (Ospel) De drie- of vierhoekige eg waarvan zowel het geraamte als de tanden van ijzer waren; zie afb. 55 en 56. Waar zulk een eg als onkruideg en/of als zaadeg diende, is vermeld in de betrokken lemmata verderop. De vorm die de ijzeren eg ter plaatse kon hebben, is hieronder voorgesteld door de tekens ‚àÜ en vierkant. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a + 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N 11A, 161; N J, 10; A 13, 16b; monogr.] I-2
ijzeren gaffel, oogstgaffel gaffel: gafǝl (Ospel) Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.] I-3