e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kamer kamer: kāmər (Ospel) kamer III-2-1
kamerstoel kakstoeltje: kaksteulke (Ospel) Klein draagbaar gemak in de vorm van een stoel (gemakstoel, kakstoel, kamerstoel, kakkedoor, stilletje) [N 79 (1979)] III-2-1
kammen kammen: toen ich ⁄t woej keime ging miene kamp kapot (Ospel) Kammen. Toen ik ’t wou kammen ging mijn kam stuk. [DC 39 (1965)] III-1-3
kan kan: kan (Ospel) kan III-2-1
kanaal kanaal: kanaal (Ospel), kenaal (Ospel) een kunstmatige, gegraven, tamelijk brede waterweg (vaart, kanaal) [N 90 (1982)] || vaart: Die vaart, dat meer is ondiep (met vaart wordt bedoeld een water dat ter bevaring dient....) [DC 20 (1951)] III-3-1
kandelaar kandelaar: kandelaar (Ospel) Hoe noemt u een kandelaar? (kandelaber) [N 104 (2000)] III-2-1
kandelaar op het altaar kaarsenluchter: kerseluwchter (Ospel) De kandelaars, de kaarseluchters op het altaar [kèrseluchters, keëtseluëtersj]. [N 96A (1989)] III-3-3
kandijsuiker borstsuiker: borssókker (Ospel, ... ) bruine kristalsuiker, kandijsuiker || grove kandijsuiker III-2-3
kaneel kaneel: kenieël (Ospel), kaneelpijpje: kenieëlpiêpke (Ospel) kaneel || pijpje kaneel III-2-3
kans kans: kans (Ospel) kans: Als hij - ziet zal hij proberen je te bedriegen [DC 35 (1963)] III-1-4