e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klit klis: klis (Ospel) klissekruid III-4-3
kloeken klokken: klokǝ (Ospel) Geluid voortbrengen, gezegd van een broedse kip. [N 19, 47; monogr.] I-12
klokhuis keets: kits (Ospel), kits: kits (Ospel) Hoe noemt men het binnenstee van een appel? (klokhuis) [DC 31 (1959)] || klokhuis I-7, III-2-3
klokje (alg.) klokje: campanula rotundiflora  klökskes (Ospel) grasklokje III-4-3
klokje op het priesterkoor altaarbel: altaorbel (Ospel) Het klokje, de grote bel of de gong op het priesterkoor, waarmee het begin en het einde van de dienst wordt aangegeven. [N 96A (1989)] III-3-3
klokkenluider luider: de lowwers (Ospel) De personen die tijdens de grote processie de klokken luiden. [N 96A (1989)] III-3-3
klokkenstoel klokkenstoel: klokkestool (Ospel) De stellage, het toestel waarin de klok hangt [klokkegalg, klokkestoel]. [N 96A (1989)] III-3-3
klokkentouw klokkentouw: klokketouw (Ospel), klokkenzeel: klokkezeil (Ospel) Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)] III-3-3
klomp klomp: klo.mp (Ospel  [(idem)]  ), kloomp (Ospel), kloompen (Ospel) Hoe noemt men de hiernaast afgebeelde houten voetbekleedsels ? (klompen) [DC 15 (1947)] || Hoe noemt mn een enkele van deze voetbekleedsels ? [DC 15 (1947)] || In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] II-12, III-1-3
klompschoen schoen: schoon (Ospel) Hoe noemt men deze voetbekleedsels, indien het bovengedeelte op de voet niet van hout, maar van leer is gemaakt ? [DC 15 (1947)] III-1-3