e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knieholte hees: Mv.  hiejsen (Ospel) knieholte [DC 01 (1931)] III-1-1
knielbankje kniebankje: kni-jbengske (Ospel) Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
knielkussen kniekussen: kni-jkosse (Ospel) Het knielkussen op de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
knijpen nijpen: niepen (Ospel, ... ) Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] || Knijpen: vel of vlees met de vingers samenknijpen; drukken (nijpen, knijpen, pitsen). [N 84 (1981)] III-1-2
knikkerkuiltje putje: pŭtje (Ospel) Een holletje in de grond, door de kinderen gebruikt bij het knikkeren? [DC 21 (1952)] III-3-2
knikkers laten rollen loederen: Uitsluitend O.  loedere (Ospel) Zacht rollen met de bal. III-3-2
kniptor hanneskeknik: vero  hanneskeknik (Ospel) kniptor III-4-2
knoest knar: knar (Ospel), knoest: knoest (Ospel), ± WLD  knoest (Ospel) Een harde, ruwe uitwas aan een boom (knoes, kwar, aast, knoop, inwas, knoest). [N 82 (1981)] || knoest III-4-3
knoflook knoflook: knoflouk (Ospel) [DC 13 (1945)] I-7
knokkelkuiltjes kotjes: kuutjes (Ospel) De deukjes op de gewrichten tussen hand en vinger, die men ziet op de handjes van dikke babys, maar ook wel bij dikke kinderen en mensen? [DC 21 (1952)] III-1-1