23563 |
koorzanger |
koorzanger:
koeerzenker (L288a Ospel)
|
Een koorzanger, lid van het zangkoor [zenger, koeërzenger?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33063 |
kop van de schoof |
kop:
kǫp (L288a Ospel)
|
De bovenkant van de schoof, daar waar zich de aren bevinden. Zie afbeelding 7. [N 15, 21b; JG 1b]
I-4
|
33137 |
kopdorser |
hekeldorsmachine:
hēkǝldø̜rsmašin (L288a Ospel)
|
Bij deze vroege gemotoriseerde dorsmachine werden de schoven met de aren (de kop van de schoof) naar voren in de machine geschoven. Het eigenlijke dorsen gebeurde in een trommel met ijzeren pinnen of tanden die doet denken aan een hekel. Zie afbeelding 12. [N 14, 6a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
21411 |
kopen |
kopen:
kōūpe (L288a Ospel)
|
kopen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-3-1
|
31225 |
koper |
koper:
kō.pǝr (L288a Ospel)
|
In zuivere toestand een roodachtig-bruin metaal, zeer rekbaar en weker dan smeedijzer. Geelkoper of messing is een legering van koper met ca. 30 tot 40% zink en meestal een weinig tin. [N 66, 58a-b; monogr.]
II-11
|
19883 |
koper poetsen |
koper poetsen:
kōpər putsə (L288a Ospel)
|
metaal met behulp van vloeibare of zachte poetsmiddelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
31180 |
koperslager |
koperslager:
kō.pǝrslēgǝr (L288a Ospel)
|
Ambachtsman die koperen voorwerpen vervaardigt voor huishoudelijk gebruik. Zie ook de paragraaf over de koperslager. Het woord ɛpompenmakerɛ werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt voor een loodgieter. Vgl. het lemma "loodgieter".' [N 66, 54a; L 34, 17a-b; Wi 2 add.; monogr.]
II-11
|
24193 |
koperwiek |
klijster:
kliester (L288a Ospel)
|
koperwiek
III-4-1
|
19582 |
kopje |
bak:
bak (L288a Ospel),
kopje:
(is tas)
kupke (L288a Ospel),
tas:
tas (L288a Ospel)
|
drinkbeker, aarden of stenen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || kopje
III-2-1
|