e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korst kantje: kêntje (Ospel), kontje: kûntje (Ospel), korst: Verklw. körsje  korst (Ospel) korst III-2-3
korteling korteling: kø̜rtǝleŋ (Ospel) Korte steigerpaal die aan één uiteinde draagt op de aanbinder en aan de andere kant in een in de muur uitgespaard steigergat. Over de kortelingen komen de steigerplanken te liggen die de steigervloer vormen. Zie ook afb. 18. [N 32, 3b; monogr.] II-9
korter maken binnendoor (bw.): binnen-door (Ospel) een af te leggen afstand korter maken door een rechtere weg te nemen (richten) [N 90 (1982)] III-3-1
kortwieken leewieken: lēwikǝ (Ospel) Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.] I-12
koster koster: köstər (Ospel) koster [RND] III-3-3
kostschool kostschool: kostschool (Ospel) een school waar de leerlingen tevens voeding en huisvesting ontvangen [kostschool, pensionaat, interntaat] [N 90 (1982)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: kermenaaj (Ospel), kotelet: Fr. cotelet Verklw. korteletje  kortelet (Ospel) gebraden varkensrib (karbonade) [DC 30 (1958)] || varkenscotelet III-2-3
koud, mistig en somber weer dompig (weer): dompig (Ospel), loerachtig (weer): loor égtig wair (Ospel), mot: moeth (Ospel) mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)] III-4-4
koude mist koude mot: kojje moetj (Ospel) gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)] III-4-4
koude noordenwind, bijs de wind zit hoog: de wintj zitj hoeg (Ospel) koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] III-4-4