32254 |
kwast, noest |
knar:
knar (L288a Ospel)
|
Een onregelmatigheid in de houtstructuur van een boom. Kwasten ontstaan op plaatsen waar zich een tak bevindt of heeft bevonden. Zie ook afb. 204. Vgl. voor het woordtype aast ook het Hgd. Ast. [N E, 1; N 50, 76f; N 75, 97a-b; monogr.]
II-12
|
24880 |
kweek |
puinen:
pø̜i̯nǝ (L288a Ospel),
-
puine (L288a Ospel),
mv.
puîne (L288a Ospel)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] || kweek (Agropyrum repens) [DC 26 (1954)] || kweekgras
I-5, III-4-3
|
33552 |
kweepeer |
kweepeer:
kwieëpaer (L288a Ospel)
|
kweepeer
I-7
|
21788 |
kwelling/pesterij |
transeneren, het ~:
trauseneren (L288a Ospel)
|
het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
23736 |
kwezelachtig |
kwezelachtig:
kwezelaichtig (L288a Ospel)
|
Kwezelachtig. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17692 |
kwijl |
zever:
zijver (L288a Ospel)
|
Kwijl: uit de mond lopend speeksel (zever, kwijl). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24807 |
kwijnen van een plant |
kwelen:
kwaele (L288a Ospel, ...
L288a Ospel)
|
kwijnen ve plant || kwijnen ve plant, vergaan
III-4-3
|
19980 |
kwispelstaarten |
kwispelen:
kwispelen (L288a Ospel)
|
Hoe noemt u de staart heen en weer bewegen, als teken van vriendschap, gezegd van honden (kwispelen, kwipselen, kwipselstaarten, kwispelstaarten) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
24925 |
laag grond |
harde bank:
haard bank (L288a Ospel)
|
laag grond [laag, scheel, bank] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33081 |
laag schoven op de wagen |
laag:
lōx (L288a Ospel)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|