e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lemmer blad: blaad (Ospel) snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)] III-2-1
lende lende: lindje (Ospel) lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] III-1-1
lenig zwak: zwaak (Ospel, ... ) Gebruikt men bij u een woord als zwak in de zin van lenig, buigzaam? Zo ja, hoe is dan de uitspraak? [DC 43 (1968)] || lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
lente, voorjaar lente: leentje (Ospel), (meervoud: lîntjes).  lîntje (Ospel) lente [DC 39 (1965)] || voorjaar, lente III-4-4
lepe, doortrapte kerel gladjanus: gladjanus (Ospel) zeer bedreven in het kwaad of in het kwaaddoen en daarbij zeer sluw [slim, glad, hel, leep, doortrapt] [N 85 (1981)] III-1-4
lepel lepel: lepel (Ospel), lē.pəl (Ospel), lēpel (Ospel) lepel [DC 35 (1963)] || lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)] III-2-1
lepelrek rekje: rekske (Ospel) rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)] III-2-1
leunstoel leunstoel: leunstool (Ospel), lø&#x0304.nstōl (Ospel) Een leunstoel met een hoge brede rug, waaraan soms zijstukken zijn aangebracht (zorg, zorgstoel, zetel) [N 79 (1979)] || leunstoel III-2-1
leven (zn.) leven: zn  laeve (Ospel) leven III-2-2
leverbotziekte, distomatose wormen (mv.): wø̜rǝm (Ospel) Leverbotziekte, veroorzaakt door een platworm die leeft in de galgangen van de lever, vooral van runderen en schapen. [N 52, 31; N 19, 69; N 77, 64; A 48, 46; A 32, 15b] I-12