19535 |
lemmer |
blad:
blaad (L288a Ospel)
|
snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17643 |
lende |
lende:
lindje (L288a Ospel)
|
lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17558 |
lenig |
zwak:
zwaak (L288a Ospel, ...
L288a Ospel)
|
Gebruikt men bij u een woord als zwak in de zin van lenig, buigzaam? Zo ja, hoe is dan de uitspraak? [DC 43 (1968)] || lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24895 |
lente, voorjaar |
lente:
leentje (L288a Ospel),
(meervoud: lîntjes).
lîntje (L288a Ospel)
|
lente [DC 39 (1965)] || voorjaar, lente
III-4-4
|
18955 |
lepe, doortrapte kerel |
gladjanus:
gladjanus (L288a Ospel)
|
zeer bedreven in het kwaad of in het kwaaddoen en daarbij zeer sluw [slim, glad, hel, leep, doortrapt] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19553 |
lepel |
lepel:
lepel (L288a Ospel),
lē.pəl (L288a Ospel),
lēpel (L288a Ospel)
|
lepel [DC 35 (1963)] || lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19556 |
lepelrek |
rekje:
rekske (L288a Ospel)
|
rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19383 |
leunstoel |
leunstoel:
leunstool (L288a Ospel),
lø̄.nstōl (L288a Ospel)
|
Een leunstoel met een hoge brede rug, waaraan soms zijstukken zijn aangebracht (zorg, zorgstoel, zetel) [N 79 (1979)] || leunstoel
III-2-1
|
20257 |
leven (zn.) |
leven:
zn
laeve (L288a Ospel)
|
leven
III-2-2
|
34418 |
leverbotziekte, distomatose |
wormen (mv.):
wø̜rǝm (L288a Ospel)
|
Leverbotziekte, veroorzaakt door een platworm die leeft in de galgangen van de lever, vooral van runderen en schapen. [N 52, 31; N 19, 69; N 77, 64; A 48, 46; A 32, 15b]
I-12
|