20186 |
lijkstro |
rekstrooi:
raekstroeëj (L288a Ospel),
strooi:
van het bed op het stroei
strōēi (L288a Ospel),
wijpjes:
wiepkes (L288a Ospel)
|
bosje stro waar de lijkkist op werd gezet || lijkstroo; Hoe noemt men dit lijkstroo (schoofstroo, reeuwstroo, enz.). Zij er bepaalde uitdrukkingen die hiermee verband houden (bv. hij komt van het bed op het stroo) [VC 03 (1937)] || stro onder lijkkist
III-2-2
|
32014 |
lijmknecht, sergeant |
sergeant:
sǝrža.nt (L288a Ospel)
|
Houten of metalen werktuig waarmee te lijmen delen vastgeklemd kunnen worden. Het bestaat uit één of twee lange benen waarop twee dwarsstukken zitten die met behulp van een draadspil naar elkaar toe gedraaid kunnen worden en de te lijmen delen op deze wijze vastklemmen. Lijmknechten bestaan in verschillende uitvoeringen en afmetingen. Met de in dit lemma opgenomen benamingen worden doorgaans grotere lijmknechten aangeduid, waarbij de lengte van het been of de benen meer dan 30 cm bedraagt. Zie ook afb. 120 en 121. [N 53, 216c; N 53, 217b; N 53, 215; N G, 15; monogr.]
II-12
|
27070 |
lijndrijver |
lijndrijver:
līndrīvǝr (L288a Ospel)
|
De man die met het paard het turfschip trekt. [II, 97b]
II-4
|
26747 |
lijnijzer |
lijnijzer:
linīzǝr (L288a Ospel)
|
Gereedschap om af te bonken. Een schop met een groot blad en een korte steel met dubbele handgreep. [I, 34]
II-4
|
21098 |
lijnzaadmeel |
lijzensmeel:
lēzǝsmɛ̄ǝl (L288a Ospel)
|
De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
24567 |
lijsterbes |
lijsterbeer:
liêsterbieër (L288a Ospel),
lijsterbes:
-
lijsterbes (L288a Ospel)
|
lijsterbes || lijsterbes (Sorbus aucuparia) [DC 26 (1954)]
III-4-3
|
20492 |
likken |
lekken:
lekken (L288a Ospel)
|
likken; Hoe noemt U: Met de tong over iets heen en weer gaan om zo het voedsel op te nemen (likken, lekken, leppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20725 |
limburgse kaas |
kaas:
Herfse, Limburgse kiës: kaas oorspronkelijk uit het land van Herve (België) Verklw. kieëske
kieës (L288a Ospel),
stinkkaas:
stinkkieës (L288a Ospel)
|
kaas || stinkkaas
III-2-3
|
20904 |
limonade |
limonade:
limmenaat (L288a Ospel)
|
limonade door een rietje zuigen [DC 35 (1963)]
III-2-3
|
24486 |
linde |
linde:
lîndje (L288a Ospel)
|
linde
III-4-3
|