21478 |
liniaal |
maatlat:
mótlad (L288a Ospel)
|
een dunne rechte lat met een maatverdeling om er lijnen langs te trekken [liniaal, linie, regel, regelet] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
26973 |
linie-ijzer |
lijnijzer:
linīzǝr (L288a Ospel)
|
Bij de maatschappijvervening een minder gebruikt snij-ijzer. Het wordt hier voornamelijk gebruikt voor het afsnijden van putten of voor het over een grote afstand afbakenen van de veenderij. [II, 39]
II-4
|
26792 |
linieijzer |
stikker:
stekǝr (L288a Ospel)
|
Een halve-cirkelvormige ijzeren schijf aan een steel met dubbele handgreep, waarmee men de dikte van de turf aansnijdt. [I, 54a; N 18, 15]
II-4
|
28772 |
linnen, linnengoed |
lijnen:
linǝ (L288a Ospel),
lijwand:
li.vǝntj (L288a Ospel)
|
Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.]
II-7
|
19753 |
linnenkast |
lijnwaadkast:
lī.vəntjkast (L288a Ospel)
|
linnenkast
III-2-1
|
17617 |
lip |
lip:
lup (L288a Ospel),
løp (L288a Ospel)
|
lip [DC 01 (1931)], [RND]
III-1-1
|
24528 |
lisdodde |
duivelskauw:
duûvelskaw (L288a Ospel),
-
duvelskauw (L288a Ospel)
|
lisdodde [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
23731 |
litanie van de rozenkrans |
litanie (<lat.):
leteni-j (L288a Ospel)
|
De litanie van O.L. Vrouw, het slot van het Rozenhoedje [littenïj, lietenïj, lieteniej, lietenej?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18051 |
litteken |
litteken:
litteike (L288a Ospel)
|
Als een wond of zweer is genezen, blijft de plaats ervan meestal zichtbaar. Die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [DC 30 (1958)]
III-1-2
|
27054 |
loeg |
laag:
lǭx (L288a Ospel)
|
Opgevlijde turfrand. [II, 89a]
II-4
|