e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
long long: long (Ospel) long, longen [loos, leus] [N 10a (1961)] III-1-1
loodzand loodzand: lutzanjtj (Ospel) De loodgrijze zandlaag onder de heizode. [N 27, 17] I-8
loof blader: de blaar (Ospel), loof: ± WLD  louf (Ospel) De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)] III-4-3
loof van de bieten afplukken bladen: blāi̯ǝ (Ospel) Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.] I-5
loops lopig: løi̯pex (Ospel) loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)] III-2-1
loot, nieuw uitgelopen twijgje loot: loeët (Ospel), scheut: scheut (Ospel), spruit: ± WLD  sprout (Ospel), uitloper: ± WLD  oetlouper (Ospel) Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)] || loot, ent III-4-3
lopen, gezegd van eenden waggelen: wagǝlǝ (Ospel) [N 70, 2; monogr.] I-12
loper loper: lø̜jpǝr (Ospel) De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.] II-3
lork lariks: larriks (Ospel), lârks (Ospel) De lariks (die s winters zijn naalden verliest) (lariks, lork, laris, lurk). [N 82 (1981)] || larix III-4-3
los veen bonksel: boŋksǝl (Ospel) Los veen staat tegenover het vast veen en is slecht van kwaliteit. [I, 4a; I, 16b] II-4