19825 |
mattenklopper |
mattenklopper:
matəkloͅpər (L288a Ospel)
|
mattenklopper [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20909 |
mayonaise |
mayonaise:
màjjənéés (L288a Ospel)
|
mayonaise [RND]
III-2-3
|
18129 |
mazelen |
mazelen:
mazele (L288a Ospel)
|
Hoe noemt men de besmettelijke kinderziekte waarbij de huid vele kleine rode vlekjes vertoont (Nederl. mazelen)? [DC 25 (1954)]
III-1-2
|
18855 |
medelijden |
compassie:
kompassie (L288a Ospel, ...
L288a Ospel)
|
een gevoel van smart over het leed van andere mensen [medelijden, kompassie, deernis, deer] [N 85 (1981)] || medelijden
III-1-4
|
21038 |
meel |
meel:
mēl (L288a Ospel),
mę̄l (L288a Ospel)
|
Het gemalen, maar nog niet bewerkte graan. Het woordtype boulté, het voltooid deelwoord van het Waalse ɛboulterɛ, ɛbouleterɛ, ø̄builenø̄, duidt er mogelijkerwijs op dat het graan in de genoemde plaatsen al een bepaalde bewerking heeft ondergaan. Zie ook het lemma ɛgemalen, niet gezuiverd graanɛ in wld II.1, pag. 85.' [Wi 53; JG 1a; JG 1b; l monogr.; N O, 37b; Sche 49; Sche 55; Vds 144; Vds 145; Vds 159; Jan 151; Jan 167; Jan 242; Coe 152; Coe 217; Grof 153; Grof 176; monogr.; Vld; Jan 9; Jan 10; Jan 11; Jan 14; Coe 9; Coe 14; N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; A 42A, 36 add.; N O, 19b]
II-3
|
26517 |
meelbak |
meelbak:
[meel]bak (L288a Ospel)
|
De houten bak onderaan de meelpijp waaraan de te vullen meelzak wordt bevestigd. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24c; A 42A, 41; Sche 56; Vds 164; Jan 168; Coe 153; Grof 182; N D, 23; monogr.; A 42A, 40; N O, 24a; N D, 33]
II-3
|
24421 |
meelmijt |
memel:
mv.
meemele (L288a Ospel)
|
meelluis
III-4-2
|
26516 |
meelpijp, meelgoot |
meelpijp:
[meel]pīp (L288a Ospel)
|
De pijp of goot onder de molenstenen waardoor het meel naar beneden komt. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; Sche 55; Vds 159; Jan 167; Coe 152; Grof 176; monogr.]
II-3
|
24422 |
meelworm, larve van de meeltor |
kalander:
klander (L288a Ospel),
meelworm:
mailworm (L288a Ospel)
|
meeltor-larve, wormpje dat in (oude) meelvoorraden voorkomt [meelworm] [N 26 (1964)] || meelworm
III-4-2
|
26061 |
meelzolder |
meelzolder:
mę̄lzø̜ldǝr (L288a Ospel)
|
De verdieping van de windmolen waar het meel wordt opgevangen. De meelzolder bevindt zich doorgaans onder de steenzolder. Het woordtype eerste zolder (l 265c) is van toepassing op de ɛmeelzolderɛ van een geïmporteerde Zaanse molen. Naast de steenzolder en de meelzolder is er in deze molen nog een derde zolder, namelijk die in de kop waar zich as en rondsel bevinden. Zie ook het lemma ɛgraanzolderɛ.' [N O, 27c; A 42A, 2; monogr.]
II-3
|