32839 |
mestplakken verspreiden |
koestront uitereenhouwen:
kǫu̯strontj˱ utręi̯nhǫu̯ǝ (L288a Ospel),
stront breken:
strontj˱ brē̜kǝ (L288a Ospel)
|
De koemestplakken in de wei met een riek of schop uit elkaar slaan, om te voorkomen dat er zich op die plekken schitbossen vormen. [NM, 8b; N 11A, 40b; div.; monogr.]
I-2
|
33622 |
mestvaalt |
mest:
aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019
meest (L288a Ospel),
mestkuil:
aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019
meestkoel (L288a Ospel)
|
hoop droge mest,die bij of op de gierput wordt opgestapeld [DC 18 (1950)] || mesthoop bij de boerderij [DC 09 (1940)]
I-7
|
34453 |
met de horens stoten, gezegd van de bok |
stoten:
stytj (L288a Ospel)
|
[N 19, 75]
I-12
|
33176 |
met de schop poten, kuiltjes maken |
gater maken:
gātǝr mākǝ (L288a Ospel)
|
Het poten met de hand, in tegenstelling tot het poten met de ploeg, bestaat eigenlijk uit drie handelingen: (a) het graven van een kuiltje met de schop ofwel het steken van een gat in de grond met de kruk; (b) het gooien van een pootaardappel in dat kuiltje; en (c) het weer dichtmaken van het gat. In de vragenlijst zijn de handelingen (a) en (b) apart afgevraagd; maar soms hebben de zegslieden toch met één algemene term geantwoord. Deze algemene termen voor poten staan achter in het lemma bijeen; voor de fonetische documentatie daarvan zij verwezen naar het lemma Poten. [N 12, 14 en 15; monogr.]
I-5
|
33999 |
met de zweep slaan of geluid geven |
smikken:
smekǝ (L288a Ospel)
|
Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.]
I-10
|
22641 |
met een drijftol spelen |
kernellen:
kurnellen (L288a Ospel)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed [kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven]? [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
22760 |
met een priktol spelen |
kernellen:
kurnellen (L288a Ospel)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed [een stuk speelgoed dat in beweging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid]? [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
17946 |
met grote stappen lopen |
grote schrokken maken:
groete schrókke (L288a Ospel)
|
stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20570 |
met kleine hapjes eten |
peuzelen:
peuzelen (L288a Ospel)
|
Hoe noemt U: Druk eten met kleine hapjes (busselen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34140 |
met opgeheven staart rondlopen |
biezen:
bezǝ (L288a Ospel)
|
[N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|