34154 |
niet drachtig |
gust:
gø̜st (L288a Ospel)
|
[JG 1a, 1b; Gwn V, 4; monogr.]
I-11
|
24716 |
niet gedijen |
achterblijven:
± WLD
achterbliêve (L288a Ospel),
het slecht doen:
doont slechjtj (L288a Ospel),
niet willen:
± WLD
neet wīlle (L288a Ospel)
|
Niet goed groeien, gezegd van planten (niet tieren, niet aarden). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18801 |
niet helder van geest |
hutsel:
hutsel (L288a Ospel)
|
niet helder van geest, zwak van geest [dutselachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18921 |
nietsnut |
nikswaard:
nikswaert (L288a Ospel)
|
nietsnut, iemand die voor niets deugt
III-1-4
|
25172 |
nieuwe maan |
nieuw licht:
nów leecht (L288a Ospel),
nieuwe maan:
now maon (L288a Ospel)
|
nieuwe maan || schijngestalte van de maan: nieuwe maan [donkere maan] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22319 |
nieuwjaar |
nieuwjaar:
nowjaor (L288a Ospel)
|
1 januari, de eerste dag van het nieuwe jaar [ni-jjaor]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
22616 |
nieuwjaar wensen |
zalig nieuwjaar wensen:
zalig nowjaor (L288a Ospel)
|
Nieuwjaar wensen, Nieuwjaar winnen, afwinnen. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
19010 |
nieuwsgierig |
naaswijs:
naaswies (L288a Ospel)
|
nieuwsgierig
III-1-4
|
19177 |
nieuwsgierigaard |
gaperd:
gaapert (L288a Ospel),
muizennaas:
moêzenaas (L288a Ospel),
nieuwsgierige naas:
nowsgierige naas (L288a Ospel),
nówsgierige naas (L288a Ospel),
vangnaas:
vengnaas (L288a Ospel)
|
iemand die alles nieuwsgierig bekijkt [gaper] [N 85 (1981)] || nieuwsgierig iemand || nieuwsgierig persoon || nieuwsgierige neus
III-1-4
|
18020 |
niezen |
niesten:
neeste (L288a Ospel)
|
niezen [niese, nieste] [N 10a (1961)]
III-1-2
|