e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onbelangrijk weinig: wēīnig (Ospel) weinig [DC 39 (1965)] III-4-4
onbewolkt klare lucht: klaor lowcht (Ospel) wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)] III-4-4
onbruikbaar maken, verbruien verprutsen: verprutsen (Ospel) onbruikbaar maken, zijn waarde doen verliezen [verworden, verdraaien, begaaien, verbruien, bederven, verpeuteren, nonen, verballemonden] [N 91 (1982)] III-4-4
ondereinde van de stam boks: boks (Ospel), kont: ± WLD  ko‧nt (Ospel) Het dikke uiteinde van de stam, onderaan (voet, kont, gat, kop). [N 82 (1981)] III-4-3
ondergrond ondergrond: oŋǝrgront (Ospel), oŋǝrgrōnt (Ospel) De ondergrond van het veen die bij verpachting in bezit blijft van de gemeente. [II, 121b] II-4
ondergronder, woeler ondergronder: ondǝrgrondǝr (Ospel) De ondergronder of woeler was een aparte ploeg zonder kouter en riester, maar met een lansvormige schaar of twee in tegenovergestelde richting geplaatste messen vóór op het ploeghoofd. Vaak werd de oude aanaardploeg tot ondergronder omgebouwd. Met deze ploeg, die vóór de gewone ploeg uitging of erop volgde, werd de ondergrond, de bodem van de voor opengebroken. Men kon ook met de gewone ploeg de ondergrond losrakelen, door op de plaats van de voorschaar of het kouter, dan wel aan of onder de ploeghiel een woelschaar, een woelhaak of woelmes aan te brengen. Aldus werd tegelijkertijd de bovengrond geploegd en de ploegzool opengebroken. [N 11, 33j; N 11A, 76a + 76b + 77; N 27, 14] I-1
onderkussen, peluw hoofdpeluw: høͅi̯tpø͂ͅleŋ (Ospel), hoofdpulf: høͅi̯tplø͂ͅx (Ospel), høͅi̯tpøͅləf (Ospel), høͅi̯tpøͅləft (Ospel), pulf: plüg (Ospel) hoofdpeluw || Langwerpig, rond onderkussen onder het hoofdkussen (peul, pulling, uppeling, kopkussen) [N 79 (1979)] || peluw onder hoofdkussen III-2-1
onderlip onderlip: ongerlup (Ospel) onderlip [DC 01 (1931)] III-1-1
onderzetter treefje: trīəfkə (Ospel) onderzetter III-2-1
ondeugend, stout ondeugend: onduuëgentj (Ospel) ondeugend III-1-4