20277 |
op kraambezoek gaan |
met de eierschoot gaan:
Als iemand een kindje had gekregen, kwamen de vrouwen uit de buurt en van de familie op kraamvisite. ze brachte dan allemaal wat mee
met d’n ei-jerschoeët gaon (L288a Ospel),
met de kromme arm gaan:
met de krómmen êrrem gaon (L288a Ospel),
te lommerte gaan:
te lommerte gaon (L288a Ospel)
|
op kraamvisite gaan || op kraamvisite met eten
III-2-2
|
32920 |
op rijen zetten |
rollen:
rǫlǝ (L288a Ospel),
scharren:
sxęrǝ (L288a Ospel)
|
Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.]
I-3
|
32929 |
op ruiters zetten, ruiteren |
ruiteren:
rø̜i̯tǝrǝ (L288a Ospel)
|
Het bijeenzetten van het gedroogde hooi op houten stellages, doorgaans ruiters of bokken genoemd (zie het lemma ''hooiruiter''), zodat het zonder in contact met de bodem te staan, verder kan drogen, voordat het van het veld naar de boerderij wordt gebracht. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de hooiruiter, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''hooiruiter''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''hooiruiter''.' [N 14, 113b; JG 1b add.]
I-3
|
27001 |
op slag zetten |
in slag zetten:
en slax zetǝ (L288a Ospel),
slaan van de turf:
slǭn van dǝ tø̜rǝf (L288a Ospel)
|
Het verzamelen van de turf in slagen. [II, 78b, II, 79d]
II-4
|
26727 |
op zand uitlopen, gezegd van veengrond |
heihorst:
hęjhōrst (L288a Ospel),
op de zand zitten:
op dǝ zanjtj zetǝ (L288a Ospel),
uit zijn van de peel:
(men zegt) dǝ pīǝl es ȳt (L288a Ospel)
|
Wanneer de veenlagen geleidelijk dunner worden, kan het veen op zand uitlopen. [I, 18]
II-4
|
17913 |
opbergen |
opbergen:
opberrige (L288a Ospel)
|
opbergen [DC 38 (1964)]
III-1-2
|
26787 |
opborrelen van het grondwater |
opkoken:
opkōkǝ (L288a Ospel)
|
Grondwater kan op een gegeven moment bulten vormen in de put. [I, 46a]
II-4
|
26874 |
opbreken van baggerturf |
baggerd opdoen:
bagǝrt opdōn (L288a Ospel),
opbreken:
opbrē̜kǝ (L288a Ospel),
uitbreken:
ūtbrē̜kǝ (L288a Ospel)
|
Als de snijvlakken ingedroogd zijn, worden de turfblokken om de andere rij opgenomen en neergezet op de rijen blokken die zijn blijven staan. Al naar gelang het weer meer of minder droog is geweest, geschiedt dit opbreken zo''n 14 tot 21 dagen na het spreiden van de veensprei. [I, 109a]
II-4
|
27028 |
opbreken van het slag |
opbreken:
opbrē̜kǝ (L288a Ospel),
uit het slag opdoen:
yt ǝt slax opdōn (L288a Ospel)
|
Twee rijen turven uit het slag wegnemen en deze op de ligger leggen van het bed ernaast. Men neemt dan nog twee rijen en die legt men op hetzelfde bed als waaruit ze genomen zijn. In de ontstane opening wordt een ring opgebouwd. [II, 80a]
II-4
|
17897 |
opeenschuiven |
schuiven:
schuven (L288a Ospel)
|
stroppen: Op elkaar schuiven (stroppen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|