22318 |
oudejaarsdag |
silvester:
silvester (L288a Ospel)
|
31 december, H. Silvester. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
21762 |
ouden van dagen |
zestigplussers:
[spelling]
det zeen zestig plussers (L288a Ospel)
|
ouden van dagen [N 102 (1998)]
III-3-1
|
20229 |
ouders |
ouders:
aojers (L288a Ospel),
ja
ojers (L288a Ospel)
|
ouders || ouders; Komt dit woord in het dialect wel voor? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
25608 |
ovenpaal |
ovenschoot:
ōvǝsxōt (L288a Ospel)
|
De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.]
II-1
|
26959 |
overblijfselen |
brokkelen:
brokǝlǝ (L288a Ospel)
|
De overblijfselen van het zwartveen. [II, 52e]
II-4
|
34168 |
overdragen |
overdragen:
overdragen (L288a Ospel)
|
Het overschrijden van de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 44]
I-11
|
26842 |
overgebleven stuk grond |
boord:
bōrt (L288a Ospel)
|
Een smalle strook land, overgebleven tussen twee baggerplassen. [I, add.]
II-4
|
19465 |
overgordijn |
gordijn:
gərdīn (L288a Ospel),
overgordijn:
ō.vərgərdīn (L288a Ospel)
|
gordijn || overgordijn
III-2-1
|
21808 |
overleggen |
bekallen:
met andere bekalle (L288a Ospel)
|
anderen raadplegen, een zaak met een ander bespreken [overleggen, ordenen, beraadslagen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19484 |
overloop |
overloop:
overluip (L288a Ospel),
ō.vərløͅi̯.p (L288a Ospel)
|
Hoe noemt u de vloer boven tussen de hoogste trede van de trap en de deuren van de kamers? (overloop, allee, denter) [N 104 (2000)] || overloop
III-2-1
|