24863 |
paarse dovenetel |
paarse doofnetel:
pārsǝ dǫu̯fnētǝl (L288a Ospel)
|
Lamium purpureum L. De dovenetelsoort (zie het lemma Dovenetel, Algemeen) met lichtpaarse bloemen. Deze soort komt zeer algemeen voor op bouwland, in moestuinen en wegbermen en wordt 10 tot 30 cm hoog. De plant bloeit van maart tot oktober. Als de opgave identiek is aan die van het lemma Dovenetel, Algemeen, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. Dit lemma kan alleen gelezen worden als aanvulling op het lemma Dovenetel, Algemeen. [A 13, 12b; A 60A, 75; monogr.]
I-5
|
23944 |
paasbiecht |
paasbiecht:
paosbeegt (L288a Ospel)
|
De Paasbiecht. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22509 |
paaseieren zoeken |
paaseitjes zoeken:
paeseikus zeuke (L288a Ospel)
|
Het gebruik om paaseieren te zoeken/rapen op Paaszaterdag, wanneer de uit Rome teruggekeerde klokken geluid hebben. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
23803 |
paaskaars |
paaskaars:
paoskers (L288a Ospel)
|
De op Paaszaterdag gewijde kaars, de Paaskaars [oeësterkeëts, poaësjkeëts]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23800 |
paaszaterdag |
paaszaterdag:
paoszaoterdug (L288a Ospel)
|
Goede Zaterdag, Paaszaterdag [Kaarzamstiech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
27114 |
pachten van turfvelden |
pachten:
pɛxtǝ (L288a Ospel)
|
[II, 116]
II-4
|
24362 |
pad |
zwelpad:
zwelpet (L288a Ospel, ...
L288a Ospel)
|
pad [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
21261 |
pad, paadje |
pad, paadje:
paidje (L288a Ospel)
|
een weggetje gemaakt door de voetstappen van mensen of dieren (zandbaan, pad, weg, weggel, wegeling) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24534 |
paddestoel (alg.) |
paddenkaas:
peddekiës (L288a Ospel),
paddestoel:
padəstô.l (L288a Ospel, ...
L288a Ospel)
|
paddestoel [RND]
III-4-3
|
17874 |
pak slaag |
slaag:
sleeg (L288a Ospel),
sleeg gaiven (L288a Ospel)
|
Pak slaag (tek, travans, streep, smeer, batter, roefel, kiffel, pek). [N 84 (1981)] || pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|