e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pannen poppen pannen poppen: panǝ popǝ (Ospel), poppen: popǝ (Ospel) De voegen tussen dakpannen met behulp van stropoppen afdichten. Het woordtype 'poppen' werd in L 210 en omgeving ook gebruikt voor ø̄het fabriceren van bosjes stro voor het dekken van oude dakenø̄. [monogr.; N 32, 44d] II-9
pannen schuren afschuren: āfsxōrə (Ospel) metaal met behulp van water en zand of andere schurende middelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)] III-2-1
pannenkoek koek: bógk@ssekook, körsekook, spekkook, krîntekook  kook (Ospel) pannenkoek, koek III-2-3
pannenlap wasslet: waslet (Ospel) lap waarmee men hete voorwerpen van het vuur neemt (kwezel) [N 20 (zj)] III-2-1
pantoffel slof: sloffen (Ospel) Hoe noemt men de pantoffels? [DC 09 (1940)] III-1-3
pap pap: pap (Ospel, ... ), Verklw. pepke Det bin ich meuch as kaoje pap  pap (Ospel), papje: pepke (Ospel) brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] || pap [DC 35 (1963)] III-2-3
pas uit het ei gekomen kipje kuikje: kykskǝ (Ospel) [N 19, 40b] I-12
pasen add. paasdag: paosdaag (Ospel) Pasen [Paoësje, Oeëster]. [N 96C (1989)] III-3-3
paspoort papieren: paperen (Ospel), pas: pas (Ospel) het bewijs van identiteit en toestemming om in het buitenland te mogen reizen [paspoort, pas] [N 90 (1982)] || het identiteitsbewijs door de regering aan een onderdaan verstrekt met het oog op een reis naar het buitenland [paspoort, pas] [N 90 (1982)] III-3-1
passen passen: pasǝ (Ospel) Een kledingstuk passen om te zien of het goed zit en de juiste maat heeft. [N 59, 73; N 62, 8; L 48, 1; monogr.] II-7