20876 |
pijpensteel |
pijpenroertje:
uitsluitend verklw.
piêpe-reurke (L288a Ospel)
|
voorstuk van pijp
III-2-3
|
24553 |
pijpenstrootje |
bunt:
beentj (L288a Ospel),
smele:
om pijpen schoon te maken
smeeliej (L288a Ospel)
|
buntgras
III-4-3
|
26799 |
pijperd |
losse pijperd:
losǝ pīpǝrt (L288a Ospel),
pijperd:
pipǝrt (L288a Ospel)
|
Turf die onder de zwarte zit, waarschijnlijk ontstaan uit moerasplanten met veel berke- en rietpijpjes erin. [II, 16i] || Turfsoort van het zwartveen. Zie ook het lemma ''haverstro of pijperd''. [II, 52c]
II-4
|
26700 |
pijpeveger |
pijpeveger:
pīpǝvē̜gǝr (L288a Ospel),
smelen:
smēljǝ (L288a Ospel)
|
De lange, dunne grashalm van het buntgras doet uitstekend dienst als pijpeveger. [II, 125]
II-4
|
33055 |
pikbinder |
zelfbinder:
zɛlǝf˱bendǝr (L288a Ospel)
|
Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
23376 |
pilaar |
pilaar:
pullair (L288a Ospel)
|
Een pilaar, de pilaren [pielder(s), pilèèr(e)?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24225 |
pimpelmees |
blauwmees:
blawmees (L288a Ospel)
|
pimpelmees
III-4-1
|
24881 |
pinksterbloem |
lievevrouwebeertje:
leevevrouwebieërke (L288a Ospel),
pinksterbloem:
peŋkstǝrblōm (L288a Ospel),
-
pinksterbloom (L288a Ospel)
|
Cardamine pratensis L. Een algemeen voorkomend, veldkersachtig plantje in graslanden, bermen en aan waterkanten met witte tot vaag lilagekleurde kruisbloempjes in trossen op een hol stengeltje en dun blad dicht bij de grond. Het bloeit van april tot juni en varieert in hoogte van 15 tot 50 cm. Niet te verwarren met de (echte) koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi L.; zie het lemma Echte Koekoeksbloem), die op dezelfde plaatsen groeit, maar roze-rode bloempjes heeft met gespleten kroonbladeren. Kroenekraan is de plaastelijke benaming van de kraanvogel. [N 37, 16f; A 17, 3; A 49B, 3; monogr.] || pinksterbloem [DC 17 (1949)]
I-5, III-4-3
|
23287 |
pinksteren |
pinksteren:
pinkstere (L288a Ospel)
|
Pinksteren, de vijftigste dag na Pasen [Sinksen, Pinkste]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20060 |
pioen |
kerkroos:
kêrkroeës (L288a Ospel, ...
L288a Ospel),
pioenroos:
-
pioenroes (L288a Ospel),
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
pioenroes (L288a Ospel)
|
[DC 17 (1949)]Pioen (Paeonia officinalis L.) [DC 17 (1949)]
I-7, III-2-1
|