25187 |
rijp vormen, rijpen |
rouwvriezen:
rowgevroren (L288a Ospel)
|
vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25186 |
rijp, rijmx |
rijm:
riem (L288a Ospel)
|
rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
erwtenrijs:
erteriesders (L288a Ospel),
voor erwten
êrteriêzer (L288a Ospel)
|
Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)] || rijshout
I-7
|
20737 |
rijstevlaai |
rijstevlaai:
riêstevlaaj (L288a Ospel)
|
rijstevlaai
III-2-3
|
33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
rijzen:
rizǝ (L288a Ospel)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|
17599 |
rimpels |
rimpels:
rumpels, rumpel (L288a Ospel)
|
Hoe noemt men de plooien in de huid van een mens ? Bedoelt worden vooral de plooien in het voorhoofd. Wat is hiervan het enkelvoud ? [DC 18 (1950)]
III-1-1
|
18396 |
ring |
ring:
eneRingk-S- (L288a Ospel),
reŋ (L288a Ospel)
|
Een wal turf van ongeveer negen lagen turven dik hoog. [II, 80c] || ring [GTP]
II-4, III-1-3
|
17587 |
ringbaard |
oorbaard:
oejrbaard (L288a Ospel)
|
ringbaard (visschersbaard) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
liezen:
leeze (L288a Ospel),
liezen afdoen:
lezen aafdoon (L288a Ospel)
|
[N Q (1966)]ontdoen, van draden—
I-7
|