e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaatsijzer ijzer: iezer (Ospel) Noemt men het stalen onderdeel, dat over het ijs glijdt en dat geregeld geslepen moet worden, met een afzonderlijk woord? Zo ja, hoe luidt dit? [DC 23 (1953)] III-3-2
schaduw, lommer schaduw: de schaduw (Ospel), scheem: schéém (Ospel) (de) schaduw [DC 23 (1953)] || schaduw (lommer) [RND] III-4-4
schafttijd schofttijd: sxufti.t (Ospel) schafttijd [RND] III-3-1
schande blamage: blamaasj (Ospel), schande: schang (Ospel) schande || Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)] III-1-4, III-3-3
schapenhorzel schaaphorzel: schouphorzel (Ospel) schapenhorzel (larven in de neusholte) [DC 18 (1950)] III-4-2
schapestal, schaapskooi schaapskooi: sxǭpskȳi̯ (Ospel) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
scharnieren gehangen: gǝheŋǝ (Ospel) De scharnieren waarin het achterste schot draait. [I, 95e] II-4
scharrelen scharren: sxɛrǝ (Ospel) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12
schaterlachen zich bescheuren: zich beschuuëre (Ospel) uitbundig lachen III-1-4
schede schede: schei (Ospel) schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] III-2-1