e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schemering, valavond avonddonker: aovuntjdônkel (Ospel), uilenvlucht: BNO.  uûlevleûg (Ospel), valavond: (meervoud: valaovundje).  val⁄aovuntj (Ospel) avondschemering, valavond || schemer, halfduister III-4-4
schenen schenen: sxēnǝ (Ospel) Gekliefde en geschaafde wissen. Zij worden vooral gebruikt voor fijn vlechtwerk. Ook de wanden van duivenmanden worden met schenen volgevlochten. [N 40, 85; monogr.] II-12
schenkkan bierankertje: (is van hout)  beër engkerke (Ospel), karaf: kəraf (Ospel), kruik: kroek (Ospel) karaf in het algemeen [N 20 (zj)] || karaf; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden (bierkrachtje, jeneverkrachje); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || waterkan, glazen wijn- of likeurkan III-2-1
schepemmer schuplepel: sxøplēpǝl (Ospel) Met een schepemmer brengt men na het aan-trappen nog eens water over de specie heen. [I, 104g] II-4
scheren scheren: schaere (Ospel), scheire (Ospel) scheren [DC 38 (1964)] III-1-3
scherp de waarheid zeggen uitsekielen: oetsekiele (Ospel) iemand scherp de waarheid zeggen [blijspeten, uitschijten, bijvegen, uitmesten] [N 85 (1981)] III-3-1
scherp eggen met de tanden vooruit [eggen]: męt ˲dǝ taŋ vø̄rūt (Ospel) Werken met een eg die "scherp" is aangespannen. De tanden van de eg staan dan schuin naar voren gericht en gaan dientengevolge diep door de grond heen. Zie afb. 69. De termen zijn primair van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In streken waar men gezien de grondsoort met één egtype kon volstaan en bij de bestrijding van onkruid uitsluitend of voornamelijk scherp egde, kan voor "scherp eggen" en "onkruid uiteggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest). Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten, zien men de toelichting bij het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b add.; N 11A, 173a; N P, 15a; monogr.] I-2
scherp zetten scherp zijn: (men zegt) dǝ klōmpǝ zin sxɛrǝp (Ospel) Pinnetjes onder de klompen slaan. Hierdoor kan men beter over de kruiplanken lopen. [II, 77] II-4
scheukpaal schuurpaal: sxōrpǭl (Ospel) Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.] I-11
scheur in het veen barst: bø̄rstj (Ospel) [II, 55a, b, c] II-4