22704 |
bikkelen |
bikkelen:
Sub kuuëtse. Ook: biggele/bikkele; vero. NO kootsele, bikkele.
bikkele (L288a Ospel),
kootselen:
Sub kuuëtse. Ook: biggele/bikkele; vero. NO kootsele, bikkele.
kootsele (L288a Ospel)
|
Bikkelen, oude meisjesspel.
III-3-2
|
17652 |
bil |
bil:
bil (L288a Ospel, ...
L288a Ospel)
|
Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
34086 |
billen |
kont:
kǫnt (L288a Ospel)
|
Het achterwerk van de koe. [N 3A, 112]
I-11
|
34306 |
binnenbeer |
binnenbeer:
benǝbīr (L288a Ospel)
|
Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.]
I-12
|
33348 |
binnendeur tussen stal en schuur |
schuurdeurtje:
[schuur]dø̄rkǝ (L288a Ospel)
|
De binnendeur tussen de stal en de schuur als die aan elkaar grenzen. De benamingen geven soms aan in welk deel van stal of schuur deze deur zich bevindt. Door deze deur wordt wel voer van de schuur naar de stal gebracht; ook kan men via deze deur binnenshuis tot in de schuur komen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen de lemmata "stal" (2.1.2) en "schuur" (3.1.1). [N 5A, 41c]
I-6
|
19444 |
binnenplaats |
op de hof:
op de noof (L288a Ospel)
|
Plaats die bij een huis hoort en omsloten is door muren (binnenplaats, plaatsje, plein, werft, court) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24074 |
bisschop |
bisschop:
busschop (L288a Ospel)
|
Een bisschop [busschop, biskop, bissjep]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18113 |
blaar |
blaar:
blaor (L288a Ospel)
|
Blaar: blaasachtige opzetting van de huid (blaar, blein). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24469 |
blad (alg.) |
blad:
blaât (L288a Ospel)
|
blad
III-4-3
|
26745 |
blad van de heizeis en heizicht |
heizicht:
heizicht (L288a Ospel)
|
Het blad van de heizicht is kleiner en vooral korter dan het blad van de heizeis. [I, 26e; N 18, 77a]
II-4
|