id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21136 | smeer | smeer: smeren (Ospel) | het smeermiddel dat hoofdzakelijk uit vet bestaat en dat bedoeld is om voertuigen beter te laten lopen [smeer, ruut] [N 90 (1982)] III-3-1 |
18978 | smeerpoes | klamot: cf. WNT VII,2 s.v. "klamot". Aanm. voor vla. klamot in andere betekenissen (o.a. "vuile slons") Zie ook CV klaamót (Ospel), onnut: onnöt (Ospel), vetkanis: vétkaanes (Ospel), vetkei: vétkej (Ospel) | deugniet, vuilpoes, waardeloos persoon || smeerpoes || smeerpoets || vuilpoets III-1-4 |
24701 | smeerwortel | heilbeen: symphytum officinale; geneeskrachtige plant heilbein (Ospel) | smeerwortel III-4-3 |
19073 | smeken | prengelen: er um prengelen (Ospel) | nederig en dringend vragen [permitteren, pernegracie, spelen, bidden, smeken] [N 85 (1981)] III-3-1 |
19421 | smeulen | ameren: om het vuur te houden werd \'s avonds \'n turf gestookt die dikwijls \'s morgens ook nog aomerdje ōͅmərə (Ospel), zulten: zhulten (Ospel) | vonken || Zacht, langzaam branden zonder vlammen (smeulen, gloeien, veunzen, vrenzen) [N 79 (1979)] III-2-1 |
27252 | smid | smid: smē.t (Ospel [(mv smēj)] ) | In het algemeen een handwerksman die metaal, meestal ijzer, met behulp van hamers en andere gereedschappen bewerkt om er werktuigen of andere voorwerpen van te vervaardigen. Doorgaans wordt het metaal voor de verwerking in de smidsvuurhaard verhit en vervolgens op het aambeeld met behulp van smeedhamers in een bepaalde vorm gesmeed. Het woordtype vlammer (Q 113) is een afleiding van het werkwoord vlammen (vlɛmǝ) dat onder meer "slaan" kan betekenen. Vgl. ook RhWb II, kol. 548 s.v. Flammer, "Schmied".' [Wi 6; S 33; L 6, 78; L 8, 99; Weijnen BN 4, 6; N 33, 1a-b; monogr.] II-11 |
31192 | smidse | smis(se): smes (Ospel) | In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.] II-11 |
26907 | smoezen | heiturf: hęjtø̜̄rǝf (Ospel), pluisturf: plȳstø̜̄rǝf (Ospel), smoezen: smūzǝn (Ospel) | Slechte turf, vermengd met lok. Ook wel een losse turfsoort die ontstaat wanneer de afgegraven zwarte turf boven een watergehalte van ongeveer 50% bevriest. [I, 2c] II-4 |
20493 | smullen | lekker smullen: lekker smulle (Ospel) | smullen; Hoe noemt U: Lekker eten, met veel plezier eten (smullen, smikkelen, snollen) [N 80 (1980)] III-2-3 |
21552 | snauwen | snauwend: snauweudj (Ospel) | bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)] III-3-1 |