e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

Gevonden: 3815
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blad van de zicht blad: blāt (Ospel) Het gebogen ijzeren deel van de zicht dat aan de onderkant van de steel bevestigd is. Met de scherpe, holle kant wordt het koren, graan, enzovoorts gemaaid. Vergelijk de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 met name voor wat betreft de gelijkenis van het blad van de zicht met dat van de zeis, en ook de toelichting bij het lemma ''blad van de zeis'' (3.2.11) in aflevering I.3 en de daarbij horende kaart. Zoals bij de zeis vindt men ook hier, bij het "werkende deel" van het gereedschap, de benamingen van het gereedschap als geheel: zicht en pik. Zie afbeelding 5. Voor de fonetische documentatie van het woord [zicht] zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 70c; JG 1a; monogr.] I-4
blad, bladeren van een plant blad: blāt (Ospel), blader: blār (Ospel) Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.] I-4
bladerdeeg schilferdeeg: schilferdeîg (Ospel) bladerdeeg III-2-3
bladerloze boom kale boom: kale (Ospel), ± WLD  kale boum (Ospel) Een boom zonder bladeren (ijlboom). [N 82 (1981)] III-4-3
bladkool, snijkool los hoofdje: los hüttje (Ospel) [N Q (1966)] I-7
bladrozet van de paardebloem aardgal: mv.  aertgalle (Ospel) suikerij, wilde III-4-3
blaffen bellen: beule (Ospel), beulle (Ospel), blaffen: blaffe (Ospel) blaffen || Hoe noemt u het gewone stemgeluid van een hond (blaffen, bassen, bletsen, basten) [N 83 (1981)] III-2-1
blaker blaker: blōͅkər (Ospel) luchter III-2-1
blankvoorn, voorn geeloog: gaeloug (Ospel), ruts: ruts (Ospel) blankvoorn || voorn III-4-2
blasiuszegen blasiuszengel: blasiuszeingul (Ospel) De Blasiuszegen waarbij de priester twee kaarsen kruiselings vasthoudt. [N 96C (1989)] III-3-3