e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
splijtkool eeuwig moes: -  eeuwig moes (Ospel), eeuwig moos (Ospel) I-7
splitsing van de stam gaffel: gaffel (Ospel) Het deel van de boom waar de stam zich in tweeën splitst (gaffel, mik, vork). [N 82 (1981)] III-4-3
splitting splitting: spleteŋ (Ospel) De eerste sleuf die men uitgraaft op de plaats waar de wijk komen moet. [II, 21c] II-4
spons spons: spo.ns (Ospel), spoͅns (Ospel) spons || spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)] III-2-1
spoorweg spoorrails (<eng.): spoor-rails (Ospel) een weg met rails waarover men wagens die mechanisch voortbewogen worden, laat lopen voor het vervoer van personen en goederen [spoorweg, route, ijzerenweg] [N 90 (1982)] III-3-1
spoorwiel kroonrad: krōǝnrāt (Ospel) Het kamrad onder aan de koning dat in de rondsels of bonkelaars van de staakijzers grijpt; de kammen staan ofwel loodrecht op de wielschijf of in het verlengde ervan. Zie ook afb. 59, 63 en 64.26. In l 381b bevindt het spoorwiel zich op de steenzolder van de molen. [N O, 50i; N O, 50j; A 42A, 104, Sche 41] II-3
sporen sporen: spōrǝ (Ospel) Pinnen onder de schoenen. [II, 77] II-4
sporkehout hondshout: loofboom, gebruikt voor klompepinnetjes  hóngshout (Ospel) vuilboom III-4-3
sport van een stoel sproot: sprōt (Ospel) ronde of vierkante latten, die soms de poten van een stoel aan de onderzijde verbinden [DC 19 (1951)] III-2-1
spotvogel tekteguut: tekteguût (Ospel) spotvogel III-4-1