24822 |
sterven van een plant |
kapot gaan:
kapot gegaan (L288a Ospel)
|
sterven van een plant [N 38 (1971)]
III-4-3
|
21116 |
stevig, gezegd van voedsel |
stijf:
stief (L288a Ospel)
|
stevig, gezegd van voedsel (straf) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
20151 |
stiefdochter |
stiefdochter:
steeg??
steegdouchter (L288a Ospel)
|
stiefdochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20341 |
stiefkinderen |
stiefkinder:
steeg??
steegkindjer (L288a Ospel),
voorkinder:
veurkindjer (L288a Ospel)
|
stiefkinderen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20340 |
stiefmoeder |
stiefmoeder:
steegmoôder (L288a Ospel),
steeg??
steegmoder (L288a Ospel)
|
stiefmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20338 |
stiefouders |
stiefouders:
steeg??
steefojers (L288a Ospel)
|
stiefouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20339 |
stiefvader |
stiefvader:
steeg??
steegvader (L288a Ospel)
|
stiefvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20342 |
stiefzoon |
stiefzoon:
steeg??
steegzoon (L288a Ospel)
|
stiefzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20579 |
stiekem eten |
moffelen:
móffele (L288a Ospel),
sneuken:
snuiken (L288a Ospel)
|
ergens stilletjes zitten te eten || stiekem eten; Hoe noemt U: Steeds weer stiekem eten (knaffelen, knaspelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
26780 |
stiepel |
stiepel:
stiǝpǝl (L288a Ospel)
|
Bank van ongeveer zes turven omlaag met de breedte van een turf. [I, add.]
II-4
|