34050 |
stier |
stier:
stīr (L288a Ospel)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
19327 |
stijfkop |
knotskop:
knótskop (L288a Ospel),
moeskop:
mooskop (L288a Ospel),
neetoor:
neetoeër (L288a Ospel),
stekel:
stiechel (L288a Ospel),
stijfvreter:
stiêfvrieëteer (L288a Ospel)
|
stijfkop || stijfkop, koppig persoon
III-1-4
|
19641 |
stijfsel |
stijfsel:
stiefsel (L288a Ospel)
|
Hoe noemt u de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes)? (stessel) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
19642 |
stijfselpap |
stijfsel:
stiefsel (L288a Ospel)
|
Hoe noemt u de pap, die met deze stof bereid wordt? (stessel, stesselpap, stesselwater) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
26794 |
stikker |
stikker:
stekǝr (L288a Ospel)
|
IJzer om turf te steken. Dit werktuig heeft een steel van ongeveer 1 m lang die zit in een ijzeren huis van ongeveer 20 cm dat aan het blad is bevestigd. [II, 38a]
II-4
|
23883 |
stille omgang |
stille omgang:
stille omgang (L288a Ospel)
|
De Stille Omgang naar Amsterdam. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
25212 |
stille regen |
natte sneeuw:
nate snie (L288a Ospel)
|
stille regen (vooral met sneeuw) [slek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
31693 |
stobbe |
strobbel:
strobǝl (L288a Ospel)
|
Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.]
II-12
|
23437 |
stoelen op het priesterkoor |
koorstoelen:
koeersteul (L288a Ospel)
|
De stoelen op het priesterkoor [koeërsjteul?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19831 |
stoelpoot |
stumper:
stø.mpər (L288a Ospel)
|
poot van stoel
III-2-1
|