e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
taling krikje: krikske (Ospel) taling III-4-1
talud boord: boord (Ospel) De aflopende kant van een weg, dijk of sloot. Een aantal woordtypen duidt op een sloot of greppel naast de weg, terwijl gevraagd was naar de ø̄aflopende kant van een weg, dijk, of slootø̄. [N M, 27; N 11, 7a; N 11, 7b; monogr.] I-8
talud maken trapsgewijze: trapsgǝwīs (Ospel) De kant van de wijk maken. Men bouwt die trapsgewijze op, iedere laag één turf dik inspringend. [II, 29] II-4
tamme kanarie kanarie: kenaarie (Ospel), kanariepietje: kanarie pietje (Ospel), kanarievogel: knārivōəgəl (Ospel) Hoe noemt u de tamme kanarie? (kernollievogel, konijnevogel, pietje) [N 104 (2000)] || kanarievogel || kater III-2-1
tand tand: tanjd (Ospel) tand [DC 01 (1931)] III-1-1
tanden van de hooihark tanden: taŋ (Ospel) De houten pennen die aan beide zijden uit de dwarsbalk van de hooihark steken; zie afbeelding 11, d. Alle opgaven zijn in het meervoud. [N 18, 92d] I-3
tanden van een riek tanden: taŋ (Ospel) Van de opgesomde termen zijn de niet-samengestelde meestal ook toepasselijk op de tanden van de mesthaak en van de hooivork. Voor het aantal tanden dat een riek kan hebben, zie men het vorige lemma. [N 11A, 13b + 17b; div.; monogr.] I-1
tandjes knippen tanden breken: taŋ brē̜kǝ (Ospel) De tanden van de pasgeboren biggen afknippen. [N 76, 42] I-12
tandpijn tandpijn: tandjpien (Ospel) kiespijn [DC 27 (1955)] III-1-2
tandvlees tandvlees: tandjvleis (Ospel) tandvlees [bibbletjes, bibbertjes] [N 10 (1961)] III-1-1