e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tussenturf steken heuvelturf steken: hø̄vǝltø̜rǝf stē̜kǝ (Ospel) [I, 42] II-4
tweede luiden voor de mis trumpen: et trumjt (Ospel) Het luiden van de klokken op zondag een half uur en/of een kwartier vóór de aanvang van de vroegmis, de hoogmis, het lof of de vespers. [N 96A (1989)] III-3-3
tweeslachtige jonge kip kween: kweŋ (Ospel) Met betrekking tot het woordtype loerhaan merken informanten op, dat deze een haan is met een geslachtelijke afwijking of dat deze het uiterlijk van een haan heeft maar geen volledige haan is. [N 70, 10; N C, add.; N 19, add.; monogr.] I-12
tweetakrijn tweetakt: tweetakt (Ospel) Balanceerrijn of vaste rijn met twee rijntakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛvast werkɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15c; Vds 140; A 42A, 21; N O, 15b] II-3
twijg, jonge tak snade: dunne buigzame tak  snaoj (Ospel), takje: ± WLD  tekske (Ospel) Een twijg, een jonge tak (bent, twijg, wis, sprik, tak, teen). [N 82 (1981)] || tak, twijg III-4-3
ui, ajuin undj: oeëntj (Ospel), oondj (Ospel) [DC 13 (1945)]ui I-7
uier ouwer: ūr (Ospel), uier: øi̯ǝr (Ospel) De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b] I-11, I-12
uieren zucht: zøxt (Ospel) Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.] I-11
uierkwartier kwartier: kwartēr (Ospel) Kwartier van de koeuier in het algemeen. [A 9, 12] I-11
uil uil: uul (Ospel) uil III-4-1