24472 |
boom (alg.) |
boom:
boûm (L288a Ospel),
boͅu̯m (L288a Ospel)
|
boom [RND]
III-4-3
|
33511 |
boomgaard |
bongerd:
bôngert (L288a Ospel)
|
boomgaard
I-7
|
24126 |
boomklever |
blauwspecht:
blauwspecht (L288a Ospel)
|
boomklever
III-4-1
|
24845 |
boomkruin |
kruin:
± WLD
kruun (L288a Ospel)
|
De bladdragende takmassa (kroon, kapruin, kruin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24127 |
boomkruiper |
boomlopertje:
boumluiperke (L288a Ospel),
alleen in kandidaatsscriptie
baumluiperke (L288a Ospel)
|
boomkruiper
III-4-1
|
24128 |
boomleeuwerik |
heiliewerk:
hejlieëwêrrek (L288a Ospel),
liewerk:
lieuwerk (L288a Ospel)
|
boomleeuwerik || Hoe heet de boomleeuwerik? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24511 |
boomstronk |
boks:
bòks (L288a Ospel),
boomboks:
de dikke zijde
boumbóks (L288a Ospel),
poest:
ook: wortelstronk
poêst (L288a Ospel),
strobbel:
stróbbel (L288a Ospel)
|
boomstronk || boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)] || stronk || uiteinde ve boomstam
III-4-3
|
34565 |
boomwagen |
marjan:
mǝrjan (L288a Ospel)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
bunǝ (L288a Ospel),
boon:
boeën (L288a Ospel)
|
boon || Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5, I-7
|
32422 |
boordmes |
opsnijmesje:
ǫpsnejmɛskǝ (L288a Ospel)
|
Klompenmakersmes met ongeveer de vorm van een scheermes, dat wordt gebruikt om de scherpe kant aan de binnenrand van de klompopening af te snijden. Het wordt vaak gemaakt uit een oud, opvouwbaar scheermes. Zie ook afb. 250. [N 97, 125; A 29a, 15a-c; monogr.]
II-12
|