31711 |
bovenste handvat |
(bovenste, bovelste, lange, grote, achterste) kruk:
krøk (L288a Ospel)
|
Het bovenste handvat van de steel van de zeis, dat in de linkerhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het lange T-vormige handvat, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de opgaven opgenomen waar het bovenste handvat kort en recht is of waar dit bovenste handvat ontbreekt (model B). Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het onderste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (bovenste, lange, grote, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A1 en B1.' [N 18, 67b; N C, 3b1; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
27111 |
bovenveen |
peel:
piǝl (L288a Ospel),
turf:
tø̜rǝf (L288a Ospel)
|
Het bovenste deel van het veen, de bovengrond, wordt verpacht. [II, 121a]
II-4
|
19630 |
bovenverdieping |
bovenste verdieping:
beuvelste verdeping (L288a Ospel)
|
Hoe noemt u de bovenverdieping van een huis? (bovenverdieping, bovenste verdieping) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
20140 |
box |
box:
nellie luiptj al in de box
boks (L288a Ospel)
|
box: Nellie loopt al in de box (maar midden in de kamer durft ze nog niet). [DC 39 (1965)]
III-2-2
|
19406 |
braadpan |
braadpan:
broöipan (L288a Ospel),
brōͅtpan (L288a Ospel),
bróópan (L288a Ospel),
kasserol:
kəstroͅl (L288a Ospel),
kelle:
keͅlə (L288a Ospel)
|
braadpan || gietijzeren braadpan, ketel || kookpan, braadpan || Pan met dikke wand die geschikt is om er vlees in te braden (pan, vleespan, braadpan, pot) [N 79 (1979)] || pot, metalen ~ met twee oren; inventarisatie benamingen (bròòjpan, bakpan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18953 |
braaf |
braaf:
braaf (L288a Ospel)
|
braaf [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
25649 |
braak |
braak:
brāk (L288a Ospel)
|
Houten toestel om de vlas- en hennepstengels te kneuzen en de houtachtige delen, de scheven (zie het lemma ɛschevenɛ), grotendeels te verwijderen. Van jongere datum is een machine waarin, tussen in elkaar grijpende tandrollen, de houtachtige stengel van de plant in kleine stukjes wordt gebroken (Brouwers, pag. 93). Zie afb. 67.' [N 48, 16b; monogr.]
II-7
|
33653 |
braakland |
braakland:
brōklanjtj (L288a Ospel),
vogelwei:
vogelwei (L288a Ospel)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
33654 |
braakliggen |
braak:
brok (L288a Ospel),
in de braken:
en dǝ brōkǝ (L288a Ospel)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
31545 |
braam |
braam:
brǭm (L288a Ospel)
|
Ruige, oneffen rand die ontstaat na het gieten of zagen van metaal. [N 64, 55c; N 33, 164 add.; monogr.]
II-11
|