34373 |
castreermes |
scheermes:
sxē̜rmɛs (L288a Ospel)
|
Instrument waarmee men castreert. Uit de opgaven blijkt dat dit instrument in de meeste gevallen een scheermes is. De informant van Q 208 (Vijlen) vermeldt dat het scheermes "vroeger" werd gebruikt. [N 76, 46]
I-12
|
33749 |
castreren |
nijpen:
nipǝ (L288a Ospel),
snijden:
snii̯ǝ (L288a Ospel),
snɛi̯ǝ (L288a Ospel)
|
Het varken onvruchtbaar maken. Mannelijke varkens castreert men door ze de teelballen weg te nemen. [N 76, 44; JG 1a, 1b; monogr.] || In dit lemma worden twee manieren van castreren onderscheiden: A. onvruchtbaar maken door de teelballen weg te nemen, weg te snijden of te kwetsen, en B. onvruchtbaar maken door de teelballen af te binden of af te knijpen.. [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11, I-12
|
23886 |
catechismus |
catechismus:
kattegismus (L288a Ospel)
|
De katechismus, de christelijke leer, de kristenleer, de kinderleer [de kienderlieër, kristelier]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23889 |
catechismusles |
catechismusles:
kattegismusles (L288a Ospel)
|
Het onderricht, katechismusles in de kerk of op school. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
29989 |
cement |
cement:
sǝmɛ.nt (L288a Ospel)
|
Een snel verstenend bindmiddel, doorgaans in poedervorm, dat ontstaat door vermenging van kalk- en leemhoudende stoffen die onder hoge temperatuur versinterd zijn. Het bezit de eigenschap door toevoeging van water zowel onder water als aan de lucht te verharden. [N 30, 35a; N 30, 35b; monogr.]
II-9
|
20837 |
cervelaatworst |
saucijs:
Verklw. sesieske
sesies (L288a Ospel)
|
droogworst
III-2-3
|
18824 |
chagrijn |
chagrijn:
schedring (L288a Ospel),
sjegrein (L288a Ospel)
|
chagrijn, verdriet || chagrijn, verdriet, hartzeer
III-1-4
|
20821 |
chocolade |
chocolade:
Verklw. sjeklaatje E stök sjeklaat ¯n Sjeklaade letter Sjeklaade pödding Sjeklaate bieësjes
sjeklaat (L288a Ospel)
|
chocolade
III-2-3
|
23439 |
ciborie |
ciborie (<lat.):
cibories (L288a Ospel)
|
De heilige vaten, het liturgisch vaatwerk [kelken, cibories, monstrans]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20545 |
cichorei |
sokkerij:
sokkerij (L288a Ospel),
suikerij:
sokkerij (L288a Ospel)
|
cichorei; Hoe noemt U: Surrogaat of smaakverbeterend middel voor koffie gemaakt van de wortel van een bepaalde plant die gemalen en geroosterd wordt (cichorei, cikorei, suikerij, suikeraai, sekraai, bitter, Gemertse koffie) [N 80 (1980)]
I-7, III-2-3
|