26713 |
doornatte turf |
natte turf:
nātǝ tø̜rǝf (L288a Ospel)
|
[II, 16e]
II-4
|
23738 |
doornenkroon |
kroon:
kroeen (L288a Ospel)
|
De doornenkroon, een kroon van doornen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20101 |
doornhaag |
doornenheg:
duuërhek (L288a Ospel)
|
doornhaag
III-2-1
|
30461 |
doorslag, drevel |
drijver:
drī.vǝr (L288a Ospel)
|
Stalen stift met aan de onderzijde een enigszins kegelvormig uiteinde, waarmee men de koppen van spijkers in het hout drijft. [N 54, 139b; monogr.]
II-9
|
32391 |
dopbeitel, guts |
dopbeitel:
dǫp˱bęjtǝl (L288a Ospel),
dopper:
dǫpǝr (L288a Ospel)
|
Stalen beitel van ongeveer 20 cm lengte met een snede in de vorm van een halve cilinder. De dopbeitel wordt aangedreven met de heulbankhamer en dient om een eerste uitholling in de ruw bewerkte klomp te maken. Zie ook afb. 240. [N 97, 21; A 29a, 7b; monogr.; Bakeman 8]
II-12
|
20398 |
dopeling |
kerstenkindje:
plagend tegen een groter kind dat duimt
keurstekintje (L288a Ospel)
|
dopeling
III-2-2
|
20848 |
dopen |
dopen:
duipe (L288a Ospel),
dö.ypə (L288a Ospel, ...
L288a Ospel),
soppen:
soppe (L288a Ospel, ...
L288a Ospel)
|
doopen (dopen) [RND] || dopen [RND] || Dopen. [N 96D (1989)] || indopen van brood in koffie || stukjes brood in vet(uit spek gebraden) dopen
III-2-3, III-3-3
|
33521 |
doperwten |
doperwten:
doperwt (L288a Ospel)
|
De jonge erwten die uit de dop gehaald moeten worden; doperwt (poolerwt, dopper, doperwt, pelerwt). [N 82 (1981)]
I-7
|
24753 |
dophei |
toethei:
erica
toothej (L288a Ospel)
|
dophei
III-4-3
|
26731 |
dopheide |
dophei:
dophei (L288a Ospel),
toothei:
tōthē̜j (L288a Ospel)
|
[I, 123b]
II-4
|