24617 |
akkerboterbloem |
boterbloem:
boeëterbloom (L288a Ospel)
|
boterbloem
III-4-3
|
32837 |
akkersleep, weidesleep |
karreep:
kɛrręi̯p (L288a Ospel),
karschot:
kɛrsxǫt (L288a Ospel),
sleep:
slęi̯p (L288a Ospel),
weisleep:
węi̯[sleep] (L288a Ospel)
|
Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.]
I-2
|
24870 |
akkerwinde |
boekweitwinde:
boomstamuiteinde
bógkeswîntj (L288a Ospel),
pispotje:
pespø̜tjǝ (L288a Ospel),
geen onderscheid
pisputjes (L288a Ospel)
|
akkerwinde || Convolvulus arvensis L. Zeer algemeen voorkomend over de grond kruipend onkruid op bouwlanden en wegbermen met een tot 1 meter lange stengel en hart- tot pijlvormige blaadjes. De klokvormige bloempjes zijn lichtroze of wit met roze strepen. De plant bloeit van juni tot september en is meer bekend onder de naam pispotjes. Bij de naamgeving wordt vaak geen onderscheid gemaakt of vindt verwisseling plaats met de grotere, klimmende haagwinde (lemma Haagwinde). In dit lemma zijn uitsluitend die benamingen verwerkt die specifiek de akkerwinde benoemen. Zie Brok 1991. [A 17, 6b; A 60A, 93; L 17, 6; S 11; monogr.] || haag- en akkerwinde [DC 17 (1949)]
I-5, III-4-3
|
23195 |
allerheiligen |
allerheiligen:
allerheilige (L288a Ospel)
|
1 november Allerheiligen [allerhillieje]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23196 |
allerzielen |
allerzielen:
allerziële (L288a Ospel)
|
2 november, Allerzielen [allerzieële]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23870 |
als zoeaaf verkleed jongetje |
zoeaaf (<fr.):
zwaaf (L288a Ospel)
|
Een als zouaaf verkleed jongetje met speelgoedgeweer [zwaaf]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24520 |
alsem |
else:
bittere alsem, gebruikt voor elsebitter
aelse (L288a Ospel)
|
alsem
III-4-3
|
23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
altoar (L288a Ospel)
|
Een altaar [altaor, altooër, alter, outaar, outer?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24297 |
alver |
maasruts:
vis
maasröts (L288a Ospel)
|
alvertje (vis)
III-4-2
|
23441 |
ampullen |
ampullen (<lat.):
ampulle (L288a Ospel)
|
Het water- en het wijnkannetje die in de mis gebruikt worden, ampullen [pölle?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|