19381 |
gewelf |
boog:
boog (L288a Ospel),
gewelf:
gewelf (L288a Ospel)
|
Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.] || Het gewelf [zwerk, verwulf, verwölf?]. [N 96A (1989)]
II-9, III-3-3
|
23377 |
gewelfschildering |
muurschildering:
moorschildering (L288a Ospel)
|
Een gewelfschildering, muurschildering. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23987 |
geweten |
geweten:
geweten (L288a Ospel)
|
Het geweten [et jewisse]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33265 |
gewone spurrie |
spurrie:
spø̜ri (L288a Ospel)
|
Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.]
I-5
|
19135 |
gewoonte |
gewoonte:
gewuuëndje (L288a Ospel)
|
gewoonte
III-1-4
|
17588 |
gezicht |
gezicht:
gəseicht (L288a Ospel)
|
gezicht [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17589 |
gezicht (spotnamen) |
bakkes:
bakkus (L288a Ospel)
|
gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20327 |
gezin |
geschier:
geschieër (L288a Ospel),
huishouden:
hoëshaoje (L288a Ospel)
|
huishouden, gezin, familiebestaan || vrouw en kinderen
III-2-2
|
23278 |
gezongen mis |
gezongen mis:
gezongge mes (L288a Ospel)
|
Een gelezen, stille mis [lèèsmis, sjtil mès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18038 |
gezwel |
gezwel:
gezweel (L288a Ospel)
|
gezwel [bel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|