e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

Gevonden: 3815
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gewelf boog: boog (Ospel), gewelf: gewelf (Ospel) Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.] || Het gewelf [zwerk, verwulf, verwölf?]. [N 96A (1989)] II-9, III-3-3
gewelfschildering muurschildering: moorschildering (Ospel) Een gewelfschildering, muurschildering. [N 96A (1989)] III-3-3
geweten geweten: geweten (Ospel) Het geweten [et jewisse]. [N 96D (1989)] III-3-3
gewone spurrie spurrie: spø̜ri (Ospel) Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.] I-5
gewoonte gewoonte: gewuuëndje (Ospel) gewoonte III-1-4
gezicht gezicht: gəseicht (Ospel) gezicht [DC 01 (1931)] III-1-1
gezicht (spotnamen) bakkes: bakkus (Ospel) gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)] III-1-1
gezin geschier: geschieër (Ospel), huishouden: hoëshaoje (Ospel) huishouden, gezin, familiebestaan || vrouw en kinderen III-2-2
gezongen mis gezongen mis: gezongge mes (Ospel) Een gelezen, stille mis [lèèsmis, sjtil mès?]. [N 96B (1989)] III-3-3
gezwel gezwel: gezweel (Ospel) gezwel [bel] [N 10 (1961)] III-1-2