e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

Gevonden: 3815
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gloeien gloeien: gløi̯ə (Ospel) gloeien III-2-1
godslamp godslamp: godslamp (Ospel) De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)] III-3-3
goed liggen goed zitten: goed zitten (Ospel) Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51] I-11
goede kamer, ontvangkamer beste kamer: bēstəkāmər (Ospel) huiskamer, pronkkamer III-2-1
goede vrijdag goede vrijdag: gooie vri-jdug (Ospel) De vrijdag in de week vóór Pasen, Goede vrijdag [Kaarvriediech]. [N 96C (1989)] III-3-3
goede week goede week: gooi waek (Ospel) De week vóór Pasen [gooj week, kaarwèch]. [N 96C (1989)] III-3-3
goede- opbrengst geven (goed) schieten: sxitǝ(n) (Ospel), (is goed) verschaard/verschoren: vǝrsxērtj (Ospel) Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39] I-4
goedheid goedigheid: goojigheit (Ospel) goedheid III-1-4
goedigheid goedigheid: gootigheit (Ospel) goedigheid III-1-4
goedsmoeds, welgemoed goedig: gootig (Ospel) goedig III-1-4